Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. beklemd:
  2. beklemmen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beklemd (Nederlands) in het Zweeds

beklemd:

beklemd bijvoeglijk naamwoord

  1. beklemd (bekneld)
    fastnaglat; fastnaglad; fastklämt
  2. beklemd (geklemd)
    omsluten

Vertaal Matrix voor beklemd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastklämt beklemd; bekneld in de knel; klem
fastnaglad beklemd; bekneld
fastnaglat beklemd; bekneld
omsluten beklemd; geklemd

Verwante woorden van "beklemd":


beklemd vorm van beklemmen:

beklemmen werkwoord (beklem, beklemt, beklemde, beklemden, beklemd)

  1. beklemmen (benauwen)
    skämta
    • skämta werkwoord (skämtar, skämtade, skämtat)

Conjugations for beklemmen:

o.t.t.
  1. beklem
  2. beklemt
  3. beklemt
  4. beklemmen
  5. beklemmen
  6. beklemmen
o.v.t.
  1. beklemde
  2. beklemde
  3. beklemde
  4. beklemden
  5. beklemden
  6. beklemden
v.t.t.
  1. heb beklemd
  2. hebt beklemd
  3. heeft beklemd
  4. hebben beklemd
  5. hebben beklemd
  6. hebben beklemd
v.v.t.
  1. had beklemd
  2. had beklemd
  3. had beklemd
  4. hadden beklemd
  5. hadden beklemd
  6. hadden beklemd
o.t.t.t.
  1. zal beklemmen
  2. zult beklemmen
  3. zal beklemmen
  4. zullen beklemmen
  5. zullen beklemmen
  6. zullen beklemmen
o.v.t.t.
  1. zou beklemmen
  2. zou beklemmen
  3. zou beklemmen
  4. zouden beklemmen
  5. zouden beklemmen
  6. zouden beklemmen
diversen
  1. beklem!
  2. beklemt!
  3. beklemd
  4. beklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beklemmen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skämta beklemmen; benauwen badineren; belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; gekheid maken; grappen maken; ironiseren

Wiktionary: beklemmen


Cross Translation:
FromToVia
beklemmen hemsöka haunt — to make uneasy
beklemmen trycka beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken