Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bedisselen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bedissel (Nederlands) in het Zweeds

bedisselen:

bedisselen werkwoord (bedissel, bedisselt, bedisselde, bedisselden, bedisseld)

  1. bedisselen (regelen; arrangeren; afspreken)
    ordna; organisera
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)
    • organisera werkwoord (organiserar, organiserade, organiserat)

Conjugations for bedisselen:

o.t.t.
  1. bedissel
  2. bedisselt
  3. bedisselt
  4. bedisselen
  5. bedisselen
  6. bedisselen
o.v.t.
  1. bedisselde
  2. bedisselde
  3. bedisselde
  4. bedisselden
  5. bedisselden
  6. bedisselden
v.t.t.
  1. heb bedisseld
  2. hebt bedisseld
  3. heeft bedisseld
  4. hebben bedisseld
  5. hebben bedisseld
  6. hebben bedisseld
v.v.t.
  1. had bedisseld
  2. had bedisseld
  3. had bedisseld
  4. hadden bedisseld
  5. hadden bedisseld
  6. hadden bedisseld
o.t.t.t.
  1. zal bedisselen
  2. zult bedisselen
  3. zal bedisselen
  4. zullen bedisselen
  5. zullen bedisselen
  6. zullen bedisselen
o.v.t.t.
  1. zou bedisselen
  2. zou bedisselen
  3. zou bedisselen
  4. zouden bedisselen
  5. zouden bedisselen
  6. zouden bedisselen
diversen
  1. bedissel!
  2. bedisselt!
  3. bedisseld
  4. bedisselende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bedisselen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
organisera organiseren; regelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordna afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen archiveren; arrangeren; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven
organisera afspreken; arrangeren; bedisselen; regelen arrangeren; coördineren; iets op touw zetten; regelen