Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bagatel:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bagatel (Nederlands) in het Zweeds

bagatel:

bagatel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de bagatel (peulenschil; kleinigheid; wissewasje)
    bagatell
  2. de bagatel (kleinigheid; akkefietje)
    detalj; petitess; oväsentlighet; småsak
  3. de bagatel (kleinigheid; futiliteit; onbelangrijk iets; )
    bagatell; futtighet; småsak

Vertaal Matrix voor bagatel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bagatell bagatel; dingetje; futiliteit; kleinigheid; niemendalletje; onbelangrijk iets; peulenschil; wissewasje
detalj akkefietje; bagatel; kleinigheid bijzaak; bijzonderheid; detail
futtighet bagatel; dingetje; futiliteit; kleinigheid; niemendalletje; onbelangrijk iets; peulenschil; wissewasje
oväsentlighet akkefietje; bagatel; kleinigheid
petitess akkefietje; bagatel; kleinigheid banaliteit; platheid
småsak akkefietje; bagatel; dingetje; futiliteit; kleinigheid; niemendalletje; onbelangrijk iets; peulenschil; wissewasje banaliteit; platheid

Verwante woorden van "bagatel":


Wiktionary: bagatel


Cross Translation:
FromToVia
bagatel småsak; petitess; bagatell Kleinigkeitwinzige oder unbedeutende Sache
bagatel lappri; struntsak Lappalie — eine Kleinigkeit, eine Nichtigkeit, eine höchst unbedeutende Sache
bagatel leksak; lappri babiole — (vieilli) jouet d’enfants.
bagatel sex bagatellechose de peu de prix et peu nécessaire.