Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor baan (Nederlands) in het Zweeds

baan:

baan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de baan (dienstbetrekking; positie; functie; job)
    jobb; arbete; position
    • jobb [-ett] zelfstandig naamwoord
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord
    • position [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de baan (werkkring; werk; werkplek)
    arbete
    • arbete [-ett] zelfstandig naamwoord
  3. de baan (traject; route; weg; )
    väg; sträcka; bana; färd
    • väg [-en] zelfstandig naamwoord
    • sträcka [-en] zelfstandig naamwoord
    • bana [-en] zelfstandig naamwoord
    • färd [-en] zelfstandig naamwoord
  4. de baan (straatweg; straat; weg)
    väg; gata
    • väg [-en] zelfstandig naamwoord
    • gata [-en] zelfstandig naamwoord
  5. de baan (parcours)
    spår
    • spår [-ett] zelfstandig naamwoord
  6. de baan (spoorweg; spoorbaan; spoor; rails)
    järnväg
  7. de baan (rijbaan; gedeelte van de weg; rijweg; rijstrook)
    vägdel

Vertaal Matrix voor baan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbete baan; dienstbetrekking; functie; job; positie; werk; werkkring; werkplek activiteit; ambacht; ambt; arbeid; baantje; bedrijvigheid; beroep; bezigheid; inspanning; job; karwei; professie; taak; vak; werk; werkgelegenheid; werkzaamheid
bana afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg beloop; carrière; loopbaan
färd afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg
gata baan; straat; straatweg; weg pokerterm voor straat; straat
jobb baan; dienstbetrekking; functie; job; positie aanstelling; aanvraag; ambacht; ambt; arbeid; arbeidsplaats; baantje; benoeming; beroep; betrekking; bezigheid; contract; functie; inspanning; installatie; job; karwei; karweitje; klusje; professie; taak; vak; werk; werkzaamheid
järnväg baan; rails; spoor; spoorbaan; spoorweg
position baan; dienstbetrekking; functie; job; positie bewering; gesteldheid; houding; ligging; positie; staat; standpunt; standpuntbepaling; stellingname; thema; toestand
spår baan; parcours aanwijzing; gleuven; groeven; hielspoor; nummer; sleuven; smalle uithollingen; spoor; spoorwegwissel; wissel
sträcka afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; tournee; traject; weg wegvak
väg afstand; baan; baanvak; etappe; pad; ronde; route; straat; straatweg; tournee; traject; weg
vägdel baan; gedeelte van de weg; rijbaan; rijstrook; rijweg
- betrekking; positie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sträcka bespannen; disloqueren; komen tot; ontwrichten; oprekken; opspannen; reiken; rekken; spannen; uit het lid brengen; uitrekken

Verwante woorden van "baan":


Synoniemen voor "baan":


Verwante definities voor "baan":

  1. weg voor sporten1
    • de tennisbaan is gesloten1
  2. werk waarvoor je betaald wordt1
    • zij heeft een baan als verpleegster1
  3. strook van stof of papier1
    • we plakten een baan behang op de muur1

Wiktionary: baan


Cross Translation:
FromToVia
baan anställning; arbete; jobb; tjänst job — economic role for which a person is paid
baan omloppsbana orbit — path of one object around another
baan väg road — a way for travel
baan bana Bahn — in einer bestimmten Länge und Breite vorgegebene Spur für Fahrzeuge
baan bana; omloppsbana Bahn — die Orbitalbahn
baan jobb; arbete Arbeit — Tätigkeit, die erledigt wird, um Geld zu verdienen
baan gång; stråt; väg; bana cheminvoie, route pratiquer pour communiquer, pour aller d’un lieu à un autre.
baan ämbete emploiusage qu’on fait de quelque chose.
baan ämbete fonction — Activité qui tend à un but précis
baan vidd; bredd largeurétendue d’une chose considérer d’un de ses côtés à l’autre, par opposition à longueur.
baan tjänst; ämbete office — Fonction, emploi
baan gång; stråt; väg routeTraductions à trier suivant le sens.
baan tjänst; sektion; ämbete serviceétat, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité.

banen:

banen werkwoord (baan, baant, baande, baanden, gebaand)

  1. banen (vrijmaken; bevrijden; emanciperen; vrijvechten; verlossen)
    fria; frigöra; befria; göra fri
    • fria werkwoord (friar, friade, friat)
    • frigöra werkwoord (frigör, frigjorde, frigjort)
    • befria werkwoord (befriar, befriade, befriat)
    • göra fri werkwoord (gör fri, gjorde fri, gjort fri)

Conjugations for banen:

o.t.t.
  1. baan
  2. baant
  3. baant
  4. banen
  5. banen
  6. banen
o.v.t.
  1. baande
  2. baande
  3. baande
  4. baanden
  5. baanden
  6. baanden
v.t.t.
  1. heb gebaand
  2. hebt gebaand
  3. heeft gebaand
  4. hebben gebaand
  5. hebben gebaand
  6. hebben gebaand
v.v.t.
  1. had gebaand
  2. had gebaand
  3. had gebaand
  4. hadden gebaand
  5. hadden gebaand
  6. hadden gebaand
o.t.t.t.
  1. zal banen
  2. zult banen
  3. zal banen
  4. zullen banen
  5. zullen banen
  6. zullen banen
o.v.t.t.
  1. zou banen
  2. zou banen
  3. zou banen
  4. zouden banen
  5. zouden banen
  6. zouden banen
diversen
  1. baan!
  2. baant!
  3. gebaand
  4. banende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor banen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befria banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten afhelpen; amnestie verlenen; bevrijden; bevrijden van; detacheren; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; laten lopen; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; niet vasthouden; opluchten; scheiden; van de boeien ontdoen; vrijlaten
fria banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten ter overweging geven; voorleggen
frigöra banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten amnestie verlenen; bevrijden; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; loslaten; losmaken; toewijzing ongedaan maken; van de boeien ontdoen; vrijlaten
göra fri banen; bevrijden; emanciperen; verlossen; vrijmaken; vrijvechten

Verwante woorden van "banen":


Verwante vertalingen van baan