Nederlands
Uitgebreide vertaling voor alarmeren (Nederlands) in het Zweeds
alarmeren:
-
alarmeren
Conjugations for alarmeren:
o.t.t.
- alarmeer
- alarmeert
- alarmeert
- alarmeren
- alarmeren
- alarmeren
o.v.t.
- alarmeerde
- alarmeerde
- alarmeerde
- alarmeerden
- alarmeerden
- alarmeerden
v.t.t.
- heb gealarmeerd
- hebt gealarmeerd
- heeft gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
- hebben gealarmeerd
v.v.t.
- had gealarmeerd
- had gealarmeerd
- had gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
- hadden gealarmeerd
o.t.t.t.
- zal alarmeren
- zult alarmeren
- zal alarmeren
- zullen alarmeren
- zullen alarmeren
- zullen alarmeren
o.v.t.t.
- zou alarmeren
- zou alarmeren
- zou alarmeren
- zouden alarmeren
- zouden alarmeren
- zouden alarmeren
diversen
- alarmeer!
- alarmeert!
- gealarmeerd
- alarmerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor alarmeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
alarmera | alarmeren | beangstigen; benauwen; beveiligen; van alarm voorzien |