Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afweren (Nederlands) in het Zweeds
afweren:
-
afweren (pareren; weren)
-
afweren (verdedigen; verweren; weren)
Conjugations for afweren:
o.t.t.
- weer af
- weert af
- weert af
- weren af
- weren af
- weren af
o.v.t.
- weerde af
- weerde af
- weerde af
- weerden af
- weerden af
- weerden af
v.t.t.
- heb afgeweerd
- hebt afgeweerd
- heeft afgeweerd
- hebben afgeweerd
- hebben afgeweerd
- hebben afgeweerd
v.v.t.
- had afgeweerd
- had afgeweerd
- had afgeweerd
- hadden afgeweerd
- hadden afgeweerd
- hadden afgeweerd
o.t.t.t.
- zal afweren
- zult afweren
- zal afweren
- zullen afweren
- zullen afweren
- zullen afweren
o.v.t.t.
- zou afweren
- zou afweren
- zou afweren
- zouden afweren
- zouden afweren
- zouden afweren
diversen
- weer af!
- weert af!
- afgeweerd
- afwerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afweren (verdedigen; weren; verweren)
försvarande-
försvarande zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor afweren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
försvarande | afweren; verdedigen; verweren; weren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avvärja | afweren; pareren; weren | afhouden; terughouden |
försvara | afweren; verdedigen; verweren; weren | |
parera | afweren; pareren; weren | afhouden; terughouden |