Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- afslaan:
-
Wiktionary:
- afslaan → underkänna, kugga, kräkas, spy, neka, vägra, tacka nej till, missbilliga, förjaga
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afslaan (Nederlands) in het Zweeds
afslaan:
-
afslaan (abstineren; onthouden; afwijzen; afwimpelen; bedanken)
Conjugations for afslaan:
o.t.t.
- sla af
- slaat af
- slaat af
- slaan af
- slaan af
- slaan af
o.v.t.
- sloeg af
- sloeg af
- sloeg af
- sloegen af
- sloegen af
- sloegen af
v.t.t.
- heb afgeslagen
- hebt afgeslagen
- heeft afgeslagen
- hebben afgeslagen
- hebben afgeslagen
- hebben afgeslagen
v.v.t.
- had afgeslagen
- had afgeslagen
- had afgeslagen
- hadden afgeslagen
- hadden afgeslagen
- hadden afgeslagen
o.t.t.t.
- zal afslaan
- zult afslaan
- zal afslaan
- zullen afslaan
- zullen afslaan
- zullen afslaan
o.v.t.t.
- zou afslaan
- zou afslaan
- zou afslaan
- zouden afslaan
- zouden afslaan
- zouden afslaan
en verder
- ben afgeslagen
- bent afgeslagen
- is afgeslagen
- zijn afgeslagen
- zijn afgeslagen
- zijn afgeslagen
diversen
- sla af!
- slaat af!
- afgeslagen
- afslaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afslaan:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avvisande | afslaan; afwijzen; weigeren | afkeuring; afwijzing; rejectie; terugwijzing; verwerping; verworpenheid; weigering |
nekande | afslaan; afwijzen; weigeren | loochening; ontkenning; ontzeggen; weigering |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avhålla sig | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | onthouden; opnemen; opslaan |
avstå | abstineren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; onthouden | afstaan; onthouden; opnemen; opslaan; overgeven |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avvisande | afwijzend; negatief; ontkennend; terugwijzend; verwerpen; weigerachtig | |
nekande | negatief; ontkennend; verwaarloosbaar |
Wiktionary: afslaan
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afslaan | → underkänna; kugga | ↔ refuser — rejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné. |
• afslaan | → kräkas; spy; neka; vägra; tacka nej till | ↔ rejeter — Traductions à trier suivant le sens |
• afslaan | → tacka nej till; neka; vägra; missbilliga; förjaga | ↔ repousser — Pousser en arrière, rejeter ; faire reculer quelqu’un, écarter de soi quelque chose. |