Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afplukken (Nederlands) in het Zweeds
afplukken:
-
afplukken (plukken)
-
afplukken
Conjugations for afplukken:
o.t.t.
- pluk af
- plukt af
- plukt af
- plukken af
- plukken af
- plukken af
o.v.t.
- plukte af
- plukte af
- plukte af
- plukten af
- plukten af
- plukten af
v.t.t.
- heb afgeplukt
- hebt afgeplukt
- heeft afgeplukt
- hebben afgeplukt
- hebben afgeplukt
- hebben afgeplukt
v.v.t.
- had afgeplukt
- had afgeplukt
- had afgeplukt
- hadden afgeplukt
- hadden afgeplukt
- hadden afgeplukt
o.t.t.t.
- zal afplukken
- zult afplukken
- zal afplukken
- zullen afplukken
- zullen afplukken
- zullen afplukken
o.v.t.t.
- zou afplukken
- zou afplukken
- zou afplukken
- zouden afplukken
- zouden afplukken
- zouden afplukken
diversen
- pluk af!
- plukt af!
- afgeplukt
- afplukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afplukken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plocka | afplukken; plukken | binnen halen; oogsten; orderverzamelen; peuteren; plukken; pulken |
plocka av | afplukken | loshaken |