Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afpassen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afpassen (Nederlands) in het Zweeds

afpassen:

afpassen werkwoord (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen
    ge det exakta beloppet
    • ge det exakta beloppet werkwoord (ger det exakta beloppet, gav det exakta beloppet, givit det exakta beloppet)

Conjugations for afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afpassen
    ge exakta pengarna

Vertaal Matrix voor afpassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ge exakta pengarna afpassen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ge det exakta beloppet afpassen

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van afpassen