Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aflopen met (Nederlands) in het Zweeds
aflopen met:
-
aflopen met
Conjugations for aflopen met:
o.t.t.
- loop af met
- loopt af met
- loopt af met
- lopen af met
- lopen af met
- lopen af met
o.v.t.
- liep af met
- liep af met
- liep af met
- liepen af met
- liepen af met
- liepen af met
v.t.t.
- ben afgelopen met
- bent afgelopen met
- is afgelopen met
- zijn afgelopen met
- zijn afgelopen met
- zijn afgelopen met
v.v.t.
- was afgelopen met
- was afgelopen met
- was afgelopen met
- waren afgelopen met
- waren afgelopen met
- waren afgelopen met
o.t.t.t.
- zal aflopen met
- zult aflopen met
- zal aflopen met
- zullen aflopen met
- zullen aflopen met
- zullen aflopen met
o.v.t.t.
- zou aflopen met
- zou aflopen met
- zou aflopen met
- zouden aflopen met
- zouden aflopen met
- zouden aflopen met
diversen
- loop af met!
- loopt af met!
- afgelopen met
- aflopende met
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aflopen met:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avsluta | afkrijgen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avsluta | aflopen met | aankomen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; haspelen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; leegeten; naar einde toewerken; op een haspel winden; opeten; opklossen; opwikkelen; opwinden; raken; ten einde zijn; terechtkomen; treffen; uithebben; uitkrijgen; vervolledigen; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen |
sluta med | aflopen met | opdoeken; opheffen; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitmonden |