Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afkopen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afkopen (Nederlands) in het Zweeds

afkopen:

afkopen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het afkopen (afkoop)
    uppköpt

afkopen werkwoord (koop af, koopt af, kocht af, kochten af, afgekocht)

  1. afkopen (schadeloosstellen; tevredenstellen)
    köpa ut dem
    • köpa ut dem werkwoord (köper ut dem, köpte ut dem, köpt ut dem)
  2. afkopen (schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden)
    gottgöra; kompensera
    • gottgöra werkwoord (gottgör, gottgjorde, gottgjort)
    • kompensera werkwoord (kompenserar, kompenserade, kompenserat)

Conjugations for afkopen:

o.t.t.
  1. koop af
  2. koopt af
  3. koopt af
  4. kopen af
  5. kopen af
  6. kopen af
o.v.t.
  1. kocht af
  2. kocht af
  3. kocht af
  4. kochten af
  5. kochten af
  6. kochten af
v.t.t.
  1. heb afgekocht
  2. hebt afgekocht
  3. heeft afgekocht
  4. hebben afgekocht
  5. hebben afgekocht
  6. hebben afgekocht
v.v.t.
  1. had afgekocht
  2. had afgekocht
  3. had afgekocht
  4. hadden afgekocht
  5. hadden afgekocht
  6. hadden afgekocht
o.t.t.t.
  1. zal afkopen
  2. zult afkopen
  3. zal afkopen
  4. zullen afkopen
  5. zullen afkopen
  6. zullen afkopen
o.v.t.t.
  1. zou afkopen
  2. zou afkopen
  3. zou afkopen
  4. zouden afkopen
  5. zouden afkopen
  6. zouden afkopen
diversen
  1. koop af!
  2. koopt af!
  3. afgekocht
  4. afkopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afkopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uppköpt afkoop; afkopen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gottgöra afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden bijspijkeren; goedmaken; herstellen; in orde brengen; in orde maken; inhalen
kompensera afkopen; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
köpa ut dem afkopen; schadeloosstellen; tevredenstellen