Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- afgemat:
- afmatten:
-
Wiktionary:
- afgemat → slutkörd
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgemat (Nederlands) in het Zweeds
afgemat:
-
afgemat (doodmoe; doodop; dodelijk vermoeid; op; hondsmoe)
Vertaal Matrix voor afgemat:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slut | beëindiging; conclusie; einde; eindsom; end; finale; gevolgtrekking; slot; slotsom; sluiting; staarteinde; staartstuk; stuit | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slut | afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op | beu; uitgeput |
slutkörd | afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op | uitgeput |
slutkört | afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op | uitgesloofd |
afgemat vorm van afmatten:
Conjugations for afmatten:
o.t.t.
- mat af
- mat af
- mat af
- matten af
- matten af
- matten af
o.v.t.
- matte af
- matte af
- matte af
- matten af
- matten af
- matten af
v.t.t.
- heb afgemat
- hebt afgemat
- heeft afgemat
- hebben afgemat
- hebben afgemat
- hebben afgemat
v.v.t.
- had afgemat
- had afgemat
- had afgemat
- hadden afgemat
- hadden afgemat
- hadden afgemat
o.t.t.t.
- zal afmatten
- zult afmatten
- zal afmatten
- zullen afmatten
- zullen afmatten
- zullen afmatten
o.v.t.t.
- zou afmatten
- zou afmatten
- zou afmatten
- zouden afmatten
- zouden afmatten
- zouden afmatten
diversen
- mat af!
- mat af!
- afgemat
- afmattende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afmatten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
slita ut | slijting; vlasoogst | |
utslitande | afmatten; uitputten; vermoeien | |
uttröttande | afmatten; uitputten; vermoeien | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nöta ut | afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien | afslijten; afslijten door erop te zitten; afzitten |
slita ut | afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien | afslijten door erop te zitten; afzitten; rafelen |
trötta | afmatten; moe maken; slopen; uitputten; vermoeien | moe worden; vermoeid raken; vermoeien |