Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgelopen (Nederlands) in het Zweeds
afgelopen:
-
afgelopen (vorig; verleden)
-
afgelopen (af; voltooid; over; klaar; uit; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan)
-
afgelopen (voltooid; klaar; beëindigd; over; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij)
färdigt; avslutad; fullständig; fullständigt-
färdigt bijvoeglijk naamwoord
-
avslutad bijvoeglijk naamwoord
-
fullständig bijvoeglijk naamwoord
-
fullständigt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor afgelopen:
aflopen:
-
aflopen (ten einde lopen; eindigen)
-
aflopen (flauw hellend aflopend; vervallen; glooien)
-
aflopen (verstrijken; voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan)
-
aflopen (zich begeven naar; koers zetten naar; vervoegen)
-
aflopen (teneindelopen; eindigen)
Conjugations for aflopen:
o.t.t.
- loop af
- loopt af
- loopt af
- lopen af
- lopen af
- lopen af
o.v.t.
- liep af
- liep af
- liep af
- liepen af
- liepen af
- liepen af
v.t.t.
- ben afgelopen
- bent afgelopen
- is afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
v.v.t.
- was afgelopen
- was afgelopen
- was afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
o.t.t.t.
- zal aflopen
- zult aflopen
- zal aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
o.v.t.t.
- zou aflopen
- zou aflopen
- zou aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
diversen
- loop af!
- loopt af!
- afgelopen
- aflopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aflopen:
Synoniemen voor "aflopen":
Antoniemen van "aflopen":
Verwante definities voor "aflopen":
Wiktionary: aflopen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aflopen | → löpa ut; gå ut | ↔ expire — become invalid |
• aflopen | → slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka | ↔ abattre — Traductions à trier suivant le sens |
• aflopen | → sluta; fullborda; ända | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |
• aflopen | → ljuda; låta; tona | ↔ sonner — rendre un son. |