Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afblaffen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afblaffen (Nederlands) in het Zweeds

afblaffen:

afblaffen werkwoord (blaf af, blaft af, blafte af, blaften af, afgeblaft)

  1. afblaffen (toesnauwen; snauwen; afsnauwen; afbekken)
    snäsa
    • snäsa werkwoord (snäser, snäste, snäst)
  2. afblaffen (toesnauwen; snauwen; afsnauwen; toebijten; afbekken)
    fräsa åt
    • fräsa åt werkwoord (fräser åt, fräste åt, fräst åt)

Conjugations for afblaffen:

o.t.t.
  1. blaf af
  2. blaft af
  3. blaft af
  4. blaffen af
  5. blaffen af
  6. blaffen af
o.v.t.
  1. blafte af
  2. blafte af
  3. blafte af
  4. blaften af
  5. blaften af
  6. blaften af
v.t.t.
  1. heb afgeblaft
  2. hebt afgeblaft
  3. heeft afgeblaft
  4. hebben afgeblaft
  5. hebben afgeblaft
  6. hebben afgeblaft
v.v.t.
  1. had afgeblaft
  2. had afgeblaft
  3. had afgeblaft
  4. hadden afgeblaft
  5. hadden afgeblaft
  6. hadden afgeblaft
o.t.t.t.
  1. zal afblaffen
  2. zult afblaffen
  3. zal afblaffen
  4. zullen afblaffen
  5. zullen afblaffen
  6. zullen afblaffen
o.v.t.t.
  1. zou afblaffen
  2. zou afblaffen
  3. zou afblaffen
  4. zouden afblaffen
  5. zouden afblaffen
  6. zouden afblaffen
diversen
  1. blaf af!
  2. blaft af!
  3. afgeblaft
  4. afblaffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afblaffen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fräsa åt afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen
snäsa afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen bruuskeren; onheus bejegenen

Computer vertaling door derden: