Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afbikken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbikken (Nederlands) in het Zweeds

afbikken:

afbikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afbikken (bikken; wegbikken)
    flisa av

afbikken werkwoord (bik af, bikt af, bikte af, bikten af, afgebikt)

  1. afbikken (wegbikken)
    ha sönder; hacka sönder
    • ha sönder werkwoord (har sönder, hade sönder, haft sönder)
    • hacka sönder werkwoord (hackrar sönder, hackrade sönder, hackrat sönder)

Conjugations for afbikken:

o.t.t.
  1. bik af
  2. bikt af
  3. bikt af
  4. bikken af
  5. bikken af
  6. bikken af
o.v.t.
  1. bikte af
  2. bikte af
  3. bikte af
  4. bikten af
  5. bikten af
  6. bikten af
v.t.t.
  1. heb afgebikt
  2. hebt afgebikt
  3. heeft afgebikt
  4. hebben afgebikt
  5. hebben afgebikt
  6. hebben afgebikt
v.v.t.
  1. had afgebikt
  2. had afgebikt
  3. had afgebikt
  4. hadden afgebikt
  5. hadden afgebikt
  6. hadden afgebikt
o.t.t.t.
  1. zal afbikken
  2. zult afbikken
  3. zal afbikken
  4. zullen afbikken
  5. zullen afbikken
  6. zullen afbikken
o.v.t.t.
  1. zou afbikken
  2. zou afbikken
  3. zou afbikken
  4. zouden afbikken
  5. zouden afbikken
  6. zouden afbikken
diversen
  1. bik af!
  2. bikt af!
  3. afgebikt
  4. afbikkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afbikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flisa av afbikken; bikken; wegbikken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ha sönder afbikken; wegbikken stuk scheuren
hacka sönder afbikken; wegbikken