Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aansnijden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aansnijden (Nederlands) in het Zweeds

aansnijden:

aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)

  1. aansnijden (te berde brengen; ter sprake brengen; aanvoeren; )
    ta upp ett ämne
    • ta upp ett ämne werkwoord (tar upp ett ämne, tog upp ett ämne, tagit upp ett ämne)
  2. aansnijden (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; starten; )
    ta upp; föra på tal
    • ta upp werkwoord (tar upp, tog upp, tagit upp)
    • föra på tal werkwoord (för på tal, förde på tal, fört på tal)
  3. aansnijden (aankaarten; ter sprake brengen; op tafel leggen)
    föda upp; resa upp
    • föda upp werkwoord (föder upp, födde upp, fött upp)
    • resa upp werkwoord (reser upp, reste upp, rest upp)

Conjugations for aansnijden:

o.t.t.
  1. snijd aan
  2. snijdt aan
  3. snijdt aan
  4. snijden aan
  5. snijden aan
  6. snijden aan
o.v.t.
  1. sneed aan
  2. sneed aan
  3. sneed aan
  4. sneden aan
  5. sneden aan
  6. sneden aan
v.t.t.
  1. heb aangesneden
  2. hebt aangesneden
  3. heeft aangesneden
  4. hebben aangesneden
  5. hebben aangesneden
  6. hebben aangesneden
v.v.t.
  1. had aangesneden
  2. had aangesneden
  3. had aangesneden
  4. hadden aangesneden
  5. hadden aangesneden
  6. hadden aangesneden
o.t.t.t.
  1. zal aansnijden
  2. zult aansnijden
  3. zal aansnijden
  4. zullen aansnijden
  5. zullen aansnijden
  6. zullen aansnijden
o.v.t.t.
  1. zou aansnijden
  2. zou aansnijden
  3. zou aansnijden
  4. zouden aansnijden
  5. zouden aansnijden
  6. zouden aansnijden
diversen
  1. snijd aan!
  2. snijdt aan!
  3. aangesneden
  4. aansnijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aansnijden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aansnijden (entameren)
    börjande

Vertaal Matrix voor aansnijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
börjande aansnijden; entameren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
föda upp aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; omhooghalen; opfokken; ophalen; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen
föra på tal aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
resa upp aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen omhoogbrengen; omhooghalen; ophalen; ophogen; rechtop zetten
ta upp aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanpakken; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; onderhanden nemen; voorleiden
ta upp ett ämne aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen

Verwante definities voor "aansnijden":

  1. ergens over beginnen te praten1
    • het onderwerp 'vakantie' hebben we nog niet aangesneden1
  2. het eerste stuk snijden1
    • Jan heeft de taart aangesneden1

Wiktionary: aansnijden


Cross Translation:
FromToVia
aansnijden ta upp open — to bring up (a topic)

Verwante vertalingen van aansnijden