Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanpassen (Nederlands) in het Zweeds

aanpassen:

aanpassen werkwoord (pas aan, past aan, paste aan, pasten aan, aangepast)

  1. aanpassen (bijstellen)
    anpassa; justera
    • anpassa werkwoord (anpassar, anpassade, anpassat)
    • justera werkwoord (justerar, justerade, justerat)
  2. aanpassen (op proef aantrekken; passen)
    prova att ha på sig
    • prova att ha på sig werkwoord (provar att ha på sig, provade att ha på sig, provat att ha på sig)
  3. aanpassen (geschikt maken)
    iordningställa; preparera
    • iordningställa werkwoord (iordningställer, iordningställde, iordningställt)
    • preparera werkwoord (preparerar, preparerade, preparerat)
  4. aanpassen (gewendraken; wennen; aarden)
    slå sig till ro; vänja sig vid; acklimatisera sig
    • slå sig till ro werkwoord (slår sig till ro, slog sig till ro, slagit sig till ro)
    • vänja sig vid werkwoord (vänjer sig vid, vänjde sig vid, vänt sig vid)
    • acklimatisera sig werkwoord (acklimatiserar sig, acklimatiserade sig, acklimatiserat sig)
  5. aanpassen
    anpassa
    • anpassa werkwoord (anpassar, anpassade, anpassat)
  6. aanpassen (aanpassing)
    anpassning

Conjugations for aanpassen:

o.t.t.
  1. pas aan
  2. past aan
  3. past aan
  4. passen aan
  5. passen aan
  6. passen aan
o.v.t.
  1. paste aan
  2. paste aan
  3. paste aan
  4. pasten aan
  5. pasten aan
  6. pasten aan
v.t.t.
  1. heb aangepast
  2. hebt aangepast
  3. heeft aangepast
  4. hebben aangepast
  5. hebben aangepast
  6. hebben aangepast
v.v.t.
  1. had aangepast
  2. had aangepast
  3. had aangepast
  4. hadden aangepast
  5. hadden aangepast
  6. hadden aangepast
o.t.t.t.
  1. zal aanpassen
  2. zult aanpassen
  3. zal aanpassen
  4. zullen aanpassen
  5. zullen aanpassen
  6. zullen aanpassen
o.v.t.t.
  1. zou aanpassen
  2. zou aanpassen
  3. zou aanpassen
  4. zouden aanpassen
  5. zouden aanpassen
  6. zouden aanpassen
diversen
  1. pas aan!
  2. past aan!
  3. aangepast
  4. aanpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanpassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anpassning aanpassen; aanpassing aanpassing; bijstelling; huisstijl; tekst passend maken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acklimatisera sig aanpassen; aarden; gewendraken; wennen
anpassa aanpassen; bijstellen accommoderen; afstemmen; assimileren; instellen; personaliseren
iordningställa aanpassen; geschikt maken bereiden; brouwen; gereed maken; klaarmaken; toebereiden
justera aanpassen; bijstellen afstellen; afstemmen; bijstellen; diepte loden; ding rechtzetten; instellen; regelen; uitlijnen; uitvullen
preparera aanpassen; geschikt maken gereedmaken; toerusten; uitrusten; zich uitrusten
prova att ha på sig aanpassen; op proef aantrekken; passen
slå sig till ro aanpassen; aarden; gewendraken; wennen
vänja sig vid aanpassen; aarden; gewendraken; wennen gewennen
- aankunnen; conformeren

Synoniemen voor "aanpassen":

  • conformeren

Verwante definities voor "aanpassen":

  1. het ergens geschikt voor maken1
    • dit gebouw is aangepast voor invaliden1
  2. iets aantrekken om te proberen1
    • je moet deze rok even aanpassen om te zien of de maat goed is1
  3. je gedragen naar de omstandigheden1
    • in een nieuwe situatie past zij zich gemakkelijk aan1

Wiktionary: aanpassen


Cross Translation:
FromToVia
aanpassen ändra; förändra change — to make something into something different
aanpassen prova ut; skräddarsy fit — to tailor
aanpassen formatera format — change a document so it will fit onto a different type of page
aanpassen sätta; ställa; ställa in set — to adjust
aanpassen skrädarsy tailor — restrict something to particular need
aanpassen anpassa; ordna; anrätta; tillaga; frisera; tilltyga; förlika; försona; passa accommoderdonner, procurer de la commodité.
aanpassen bepröva; försöka; probera; prova essayer — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van aanpassen