Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangezet (Nederlands) in het Zweeds

aangezet:

aangezet bijvoeglijk naamwoord

  1. aangezet (ingeschakeld; aangedaan)
    påsatt

Vertaal Matrix voor aangezet:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
påsatt aangedaan; aangezet; ingeschakeld

aangezet vorm van aanzetten:

aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)

  1. aanzetten (aansporen)
    driva; sporra; egga upp
    • driva werkwoord (driver, drev, drivit)
    • sporra werkwoord (sporrar, sporrade, sporrat)
    • egga upp werkwoord (eggar upp, eggade upp, eggat upp)
  2. aanzetten (inschakelen; aandoen; starten; aanmaken)
    koppla på; slå på; tända på; koppla in
    • koppla på werkwoord (kopplar på, kopplade på, kopplat på)
    • slå på werkwoord (slår på, slog på, slagit på)
    • tända på werkwoord (tänder på, tändde på, tänt på)
    • koppla in werkwoord (kopplar in, kopplade in, kopplat in)
  3. aanzetten (stimuleren; aansporen; animeren)
    stimulera
    • stimulera werkwoord (stimulerar, stimulerade, stimulerat)
  4. aanzetten (opruien; opfokken; poken; )
    agna; locka
    • agna werkwoord (agnar, agnade, agnat)
    • locka werkwoord (lockar, lockade, lockat)
  5. aanzetten (sterk prikkelen; opzwepen)
    driva på; hetsa; skynda på; jaga på; piska på
    • driva på werkwoord (driver på, drev på, drivit på)
    • hetsa werkwoord (hetsar, hetsade, hetsat)
    • skynda på werkwoord (skyndar på, skyndade på, skyndat på)
    • jaga på werkwoord (jagar på, jagade på, jagat på)
    • piska på werkwoord (piskar på, piskade på, piskat på)
  6. aanzetten (wetten; slijpen; scherpen)
    bryna; slipa
    • bryna werkwoord (brynar, brynade, brynat)
    • slipa werkwoord (slipar, slipade, slipat)

Conjugations for aanzetten:

o.t.t.
  1. zet aan
  2. zet aan
  3. zet aan
  4. zetten aan
  5. zetten aan
  6. zetten aan
o.v.t.
  1. zette aan
  2. zette aan
  3. zette aan
  4. zetten aan
  5. zetten aan
  6. zetten aan
v.t.t.
  1. heb aangezet
  2. hebt aangezet
  3. heeft aangezet
  4. hebben aangezet
  5. hebben aangezet
  6. hebben aangezet
v.v.t.
  1. had aangezet
  2. had aangezet
  3. had aangezet
  4. hadden aangezet
  5. hadden aangezet
  6. hadden aangezet
o.t.t.t.
  1. zal aanzetten
  2. zult aanzetten
  3. zal aanzetten
  4. zullen aanzetten
  5. zullen aanzetten
  6. zullen aanzetten
o.v.t.t.
  1. zou aanzetten
  2. zou aanzetten
  3. zou aanzetten
  4. zouden aanzetten
  5. zouden aanzetten
  6. zouden aanzetten
diversen
  1. zet aan!
  2. zet aan!
  3. aangezet
  4. aanzettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanzetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het aanzetten (aansporen; stimuleren; prikkel; aanmoedigen)
    ansporrande; övertalande

Vertaal Matrix voor aanzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ansporrande aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
stimulera bemoedigingen
övertalande aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren troggelarij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agna aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
bryna aanzetten; scherpen; slijpen; wetten
driva aansporen; aanzetten belachelijk maken; bespotten; breeuwen; de spot drijven; dichten; ironiseren; karren; noodzaken tot; opdringen; rijden; stressen
driva på aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aandrijven; aansporen; aanzetten tot; instigeren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren
egga upp aansporen; aanzetten iets aanstoken
hetsa aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
jaga på aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
koppla in aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
koppla på aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aanlijnen
locka aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanlokken; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; kietelen; kittelen; krullen; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
piska på aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
skynda på aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
slipa aanzetten; scherpen; slijpen; wetten aanscherpen; aanslijpen; aanspitsen; een slepende gang hebben; scherp maken; slijpen
slå på aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten voorbinden; voordoen
sporra aansporen; aanzetten stressen
stimulera aansporen; aanzetten; animeren; stimuleren aanmoedigen; aanvuren; activeren; bejubelen; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; oppeppen; opwekken; prikkelen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vooruitschoppen
tända på aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; inschakelen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
övertalande afdoend; flemerig; flikflooierig; klemmend; overredend; overtuigend; slijmerig; stroperig

Wiktionary: aanzetten


Cross Translation:
FromToVia
aanzetten aktivera activate — to turn on
aanzetten egga goad — to incite or provoke
aanzetten bryna; slipa; skärpa hone — to sharpen with a hone
aanzetten att sätta på switch on — to turn a switch to the "on" position
aanzetten aktivera activer — Activer
aanzetten skärpa; slipa affileraiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil.
aanzetten skärpa; vässa; skärpas aiguiserrendre aigu.
aanzetten använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
aanzetten sätta på; anbringa apposerposer, appliquer sur quelque chose.