Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aangesloten:
  2. aansluiten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangesloten (Nederlands) in het Zweeds

aangesloten:

aangesloten bijvoeglijk naamwoord

  1. aangesloten
    förbundet; anslutet; ansluten; förbunden; förenat

Vertaal Matrix voor aangesloten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förbunden bondgenote
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ansluten aangesloten aangehecht; online; vastgehecht
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anslutet aangesloten aangehecht; vastgehecht
förbunden aangesloten
förbundet aangesloten
förenat aangesloten aaneengehecht; aangehecht; aangevoegd; eendrachtig; eensgezind; gekoppeld; harmonieus; saamhorig; vastgehecht; verbonden

Verwante woorden van "aangesloten":

  • aangeslotene

aansluiten:

aansluiten werkwoord (sluit aan, sloot aan, sloten aan, aangesloten)

  1. aansluiten (bijvoegen)
    ansluta; lägga till; anknyta
    • ansluta werkwoord (anslutar, anslutade, anslutat)
    • lägga till werkwoord (lägger till, lade till, lagt till)
    • anknyta werkwoord (anknyter, anknöt, anknutit)

Conjugations for aansluiten:

o.t.t.
  1. sluit aan
  2. sluit aan
  3. sluit aan
  4. sluiten aan
  5. sluiten aan
  6. sluiten aan
o.v.t.
  1. sloot aan
  2. sloot aan
  3. sloot aan
  4. sloten aan
  5. sloten aan
  6. sloten aan
v.t.t.
  1. ben aangesloten
  2. bent aangesloten
  3. is aangesloten
  4. zijn aangesloten
  5. zijn aangesloten
  6. zijn aangesloten
v.v.t.
  1. was aangesloten
  2. was aangesloten
  3. was aangesloten
  4. waren aangesloten
  5. waren aangesloten
  6. waren aangesloten
o.t.t.t.
  1. zal aansluiten
  2. zult aansluiten
  3. zal aansluiten
  4. zullen aansluiten
  5. zullen aansluiten
  6. zullen aansluiten
o.v.t.t.
  1. zou aansluiten
  2. zou aansluiten
  3. zou aansluiten
  4. zouden aansluiten
  5. zouden aansluiten
  6. zouden aansluiten
diversen
  1. sluit aan!
  2. sluit aan!
  3. aangesloten
  4. aansluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aansluiten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga till bijvoegen; optelsom; samenvoeging; toeleggen; toevoegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anknyta aansluiten; bijvoegen doorverbinden
ansluta aansluiten; bijvoegen aanhaken; aankoppelen; deelnemen; ineensluiten; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; verbinding maken
lägga till aansluiten; bijvoegen erbij optellen; erbij tellen; expanderen; openen; samentellen; supplementeren; toevoegen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Antoniemen van "aansluiten":


Verwante definities voor "aansluiten":

  1. ergens bij gaan horen of er lid van worden1
    • wij hebben ons bij de tennisclub aangesloten1
  2. ergens bij passen, ergens op volgen1
    • deze les sluit goed aan bij de vorige1
  3. het ergens mee in contact brengen1
    • de televisie is nog niet op de kabel aangesloten1

Wiktionary: aansluiten


Cross Translation:
FromToVia
aansluiten installera install — set something up for use
aansluiten ansluta aboucher — (vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble.
aansluiten befästa; fästa; binda; snöra attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
aansluiten ansluta connecterjoindre, rattacher ensemble deux liens.
aansluiten binda; snöra nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
aansluiten binda; snöra relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.