Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aangerukt:
  2. aanrukken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangerukt (Nederlands) in het Zweeds

aangerukt:

aangerukt bijvoeglijk naamwoord

  1. aangerukt (gebracht)
    inflyttat; inflyttad

Vertaal Matrix voor aangerukt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inflyttad aangerukt; gebracht binnengetrokken
inflyttat aangerukt; gebracht binnengetrokken

aanrukken:

aanrukken werkwoord (ruk aan, rukt aan, rukte aan, rukten aan, aangerukt)

  1. aanrukken
    beställa; ringa till
    • beställa werkwoord (beställer, beställde, beställt)
    • ringa till werkwoord (ringer till, ringde till, ringt till)

Conjugations for aanrukken:

o.t.t.
  1. ruk aan
  2. rukt aan
  3. rukt aan
  4. rukken aan
  5. rukken aan
  6. rukken aan
o.v.t.
  1. rukte aan
  2. rukte aan
  3. rukte aan
  4. rukten aan
  5. rukten aan
  6. rukten aan
v.t.t.
  1. heb aangerukt
  2. hebt aangerukt
  3. heeft aangerukt
  4. hebben aangerukt
  5. hebben aangerukt
  6. hebben aangerukt
v.v.t.
  1. had aangerukt
  2. had aangerukt
  3. had aangerukt
  4. hadden aangerukt
  5. hadden aangerukt
  6. hadden aangerukt
o.t.t.t.
  1. zal aanrukken
  2. zult aanrukken
  3. zal aanrukken
  4. zullen aanrukken
  5. zullen aanrukken
  6. zullen aanrukken
o.v.t.t.
  1. zou aanrukken
  2. zou aanrukken
  3. zou aanrukken
  4. zouden aanrukken
  5. zouden aanrukken
  6. zouden aanrukken
diversen
  1. ruk aan!
  2. rukt aan!
  3. aangerukt
  4. aanrukkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanrukken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beställa aanrukken bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven
ringa till aanrukken