Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aan tafel bedienen (Nederlands) in het Zweeds
aan tafel bedienen:
aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
-
aan tafel bedienen (opdienen; bedienen; opdissen; voorzetten)
Conjugations for aan tafel bedienen:
o.t.t.
- bedien aan tafel
- bedient aan tafel
- bedient aan tafel
- bedienen aan tafel
- bedienen aan tafel
- bedienen aan tafel
o.v.t.
- bediende aan tafel
- bediende aan tafel
- bediende aan tafel
- bedienden aan tafel
- bedienden aan tafel
- bedienden aan tafel
v.t.t.
- heb aan tafel bediend
- hebt aan tafel bediend
- heeft aan tafel bediend
- hebben aan tafel bediend
- hebben aan tafel bediend
- hebben aan tafel bediend
v.v.t.
- had aan tafel bediend
- had aan tafel bediend
- had aan tafel bediend
- hadden aan tafel bediend
- hadden aan tafel bediend
- hadden aan tafel bediend
o.t.t.t.
- zal aan tafel bedienen
- zult aan tafel bedienen
- zal aan tafel bedienen
- zullen aan tafel bedienen
- zullen aan tafel bedienen
- zullen aan tafel bedienen
o.v.t.t.
- zou aan tafel bedienen
- zou aan tafel bedienen
- zou aan tafel bedienen
- zouden aan tafel bedienen
- zouden aan tafel bedienen
- zouden aan tafel bedienen
diversen
- bedien aan tafel!
- bedient aan tafel!
- aan tafel bediend
- aan tafel bedienende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aan tafel bedienen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
servera | opdienen; serveren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
servera | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | bedienen; dienen; eten opscheppen; knoppen bedienen; opdissen; opscheppen; opvoeren; serveren; vergroten; zich bedienen; zich bedienen aan tafel |
utdela | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten | |
utspisa | aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten |