Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor prikken (Nederlands) in het Zweeds
prikken:
-
prikken (steken geven; steken)
Conjugations for prikken:
o.t.t.
- prik
- prikt
- prikt
- prikken
- prikken
- prikken
o.v.t.
- prikte
- prikte
- prikte
- prikten
- prikten
- prikten
v.t.t.
- heb geprikt
- hebt geprikt
- heeft geprikt
- hebben geprikt
- hebben geprikt
- hebben geprikt
v.v.t.
- had geprikt
- had geprikt
- had geprikt
- hadden geprikt
- hadden geprikt
- hadden geprikt
o.t.t.t.
- zal prikken
- zult prikken
- zal prikken
- zullen prikken
- zullen prikken
- zullen prikken
o.v.t.t.
- zou prikken
- zou prikken
- zou prikken
- zouden prikken
- zouden prikken
- zouden prikken
diversen
- prik!
- prikt!
- geprikt
- prikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor prikken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sticka | prikken; steken; steken geven | aftroeven; breien; doorprikken; een por geven; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; porren; prikken in; samenplakken; stoten; voorsnijden |
stinga | prikken; steken; steken geven |
Verwante woorden van "prikken":
prik:
-
de prik (injectie; inspuiting; spuitje)
Vertaal Matrix voor prik:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
injektion | injectie; inspuiting; prik; spuitje |