Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- beroerd:
-
beroeren:
- träffa; råka; beröra; sätta igång; röra
- Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- berörd:
- beröra:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beroerd (Nederlands) in het Zweeds
beroerd:
-
beroerd (ellendig; naar; akelig)
eländigt; erbarmlig; erbarmligt-
eländigt bijvoeglijk naamwoord
-
erbarmlig bijvoeglijk naamwoord
-
erbarmligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
beroerd (kotsmisselijk; doodmisselijk; doodziek)
vämjelig; äckligt; sjuk som en hund; vämjeligt-
vämjelig bijvoeglijk naamwoord
-
äckligt bijvoeglijk naamwoord
-
sjuk som en hund bijvoeglijk naamwoord
-
vämjeligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
beroerd (ellendig; lamlendig)
Vertaal Matrix voor beroerd:
Verwante woorden van "beroerd":
beroerd vorm van beroeren:
-
beroeren (raken; treffen)
-
beroeren (in beweging brengen; bewegen)
-
beroeren (roeren)
Conjugations for beroeren:
o.t.t.
- beroer
- beroert
- beroert
- beroeren
- beroeren
- beroeren
o.v.t.
- beroerde
- beroerde
- beroerde
- beroerden
- beroerden
- beroerden
v.t.t.
- ben beroerd
- bent beroerd
- is beroerd
- zijn beroerd
- zijn beroerd
- zijn beroerd
v.v.t.
- was beroerd
- was beroerd
- was beroerd
- waren beroerd
- waren beroerd
- waren beroerd
o.t.t.t.
- zal beroeren
- zult beroeren
- zal beroeren
- zullen beroeren
- zullen beroeren
- zullen beroeren
o.v.t.t.
- zou beroeren
- zou beroeren
- zou beroeren
- zouden beroeren
- zouden beroeren
- zouden beroeren
diversen
- beroer!
- beroert!
- beroerd
- beroerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beroeren:
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor beroerd (Zweeds) in het Nederlands
berörd:
Vertaal Matrix voor berörd:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gevingerd | berörd | fingerförsedd; fingerförsett |
Synoniemen voor "berörd":
beröra:
-
beröra (röra; vidröra)
-
beröra (röra)
aanstippen; aanroeren; even aanraken-
even aanraken werkwoord (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
-
beröra (röra; vidröra; snudda vid; nå upp till; mäta sig med)
-
beröra (angå; röra; gälla)
-
beröra (angå; gälla; röra)
-
beröra (träffa; råka)
Conjugations for beröra:
presens
- berör
- berör
- berör
- berör
- berör
- berör
imperfekt
- berörde
- berörde
- berörde
- berörde
- berörde
- berörde
framtid 1
- kommer att beröra
- kommer att beröra
- kommer att beröra
- kommer att beröra
- kommer att beröra
- kommer att beröra
framtid 2
- skall beröra
- skall beröra
- skall beröra
- skall beröra
- skall beröra
- skall beröra
conditional
- skulle beröra
- skulle beröra
- skulle beröra
- skulle beröra
- skulle beröra
- skulle beröra
perfekt particip
- har berört
- har berört
- har berört
- har berört
- har berört
- har berört
imperfekt particip
- hade berört
- hade berört
- hade berört
- hade berört
- hade berört
- hade berört
blandad
- berör!
- berör!
- berörd
- berörande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor beröra:
Synoniemen voor "beröra":
Wiktionary: beröra
beröra
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beröra | → emotioneren; ontroeren | ↔ affect — to move to emotion |
• beröra | → aanraken; beroeren; raken | ↔ touch — make physical contact with |
• beröra | → bewegen | ↔ bewegen — jemanden bewegen: psychisch beeindrucken |
• beröra | → raken; aanraken; beroeren | ↔ toucher — Mettre la main sur quelque chose |