Nederlands
Uitgebreide vertaling voor waar (Nederlands) in het Zweeds
waar:
-
de waar (voorwerpen; artikelen; koopwaar)
artiklar; produkter; gods; handelsvaror-
artiklar zelfstandig naamwoord
-
produkter zelfstandig naamwoord
-
handelsvaror zelfstandig naamwoord
-
-
de waar (koopwaar; handelswaar; nering; koophandel; handel; klandizie)
-
de waar (spullen; dingen; zaakjes; zaken; goedje)
-
de waar (koopwaar; handelswaar; waren; goederen)
-
waar (kloppend; juist; precies; uitgerekend)
-
waar (waarachtig; werkelijk)
-
waar (heus; effectief; reëel; werkelijk; metterdaad; warempel; echt; waarachtig)
Vertaal Matrix voor waar:
Verwante woorden van "waar":
Synoniemen voor "waar":
Verwante definities voor "waar":
Wiktionary: waar
waar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waar | → gods; vara | ↔ goods — that which is produced, traded, bought or sold |
• waar | → sann; verklig | ↔ real — that can be characterized as a confirmation of truth |
• waar | → sann | ↔ true — concurring with a given set of facts |
• waar | → sann | ↔ true — A state in Boolean logic that indicates an affirmative or positive result |
• waar | → sann | ↔ true — Legitimate |
• waar | → där; var | ↔ where — at or in which place |
• waar | → var; vart; varifrån | ↔ where — at what place; to what place; from what place |
• waar | → där | ↔ where — the place in which |
• waar | → vara | ↔ Ware — durch Handel oder Tausch erwerbbares Gut |
• waar | → vara | ↔ denrée — Tout ce qui se vendre pour la nourriture des hommes ou des animaux, marchandise. |
• waar | → vara | ↔ marchandise — Ce qui se vendre, se débiter, soit en gros, soit en détail, dans les boutiques, magasins, foires, marchés, etc. |
• waar | → alster; verk; produkt; avkastning; vinst; vara | ↔ produit — résultat créatif de l’activité humaine. |
• waar | → verklig; faktisk; real-; fastighets-; reell | ↔ réel — véritable, effectif, vrai, sans fiction ni figure. |
• waar | → sann | ↔ vrai — Qui est conforme à la vérité, à ce qui est réellement. |
waar vorm van waren:
-
de waren (koopwaar; handelswaar; goederen; waar)
-
waren (ronddwalen; dolen)
Conjugations for waren:
o.t.t.
- waar
- waart
- waart
- waren
- waren
- waren
o.v.t.
- waarde
- waarde
- waarde
- waarden
- waarden
- waarden
v.t.t.
- heb gewaard
- hebt gewaard
- heeft gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
v.v.t.
- had gewaard
- had gewaard
- had gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
o.t.t.t.
- zal waren
- zult waren
- zal waren
- zullen waren
- zullen waren
- zullen waren
o.v.t.t.
- zou waren
- zou waren
- zou waren
- zouden waren
- zouden waren
- zouden waren
diversen
- waar!
- waart!
- gewaard
- waardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor waren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gods | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; belading; goedje; koopwaar; lading; last; materiaal; riddergoed; spul; voorwerpen; vracht; vrachtgoed; waar |
handelsvaror | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; goederen; handelsgoederen; handelswaar; koopmansgoederen; koopwaar; voorwerpen; waar |
varor | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | goederen; goedheid; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ströva | dolen; ronddwalen; waren | aan de zwerf zijn; omzwerven; rondzwerven; zwerven |
ströva omkring | dolen; ronddwalen; waren | neuzen; ronddolen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; rondzwerven; speuren; zwalken |