Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schelheid (Nederlands) in het Zweeds

schelheid:

schelheid [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schelheid
    grällhet; gällhet

Vertaal Matrix voor schelheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grällhet schelheid
gällhet schelheid

Verwante woorden van "schelheid":


Wiktionary: schelheid


Cross Translation:
FromToVia
schelheid skärpa acrimonieagressivité verbale due à une mauvaise humeur.
schelheid skärpa; spetsighet acuitéqualité de ce qui est aigu.
schelheid skärpa finessequalité de ce qui est fin, délié ou menu.
schelheid skärpa âcretéqualité de ce qui est âcre.
schelheid skärpa âpretéqualité de ce qui est âpre.

schelheid vorm van schel:

schel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schel (bel)
    dörrklocka; klocka

schel bijvoeglijk naamwoord

  1. schel (scherp; schril; hoog; hard; snerpend)
    skarpt; gäll; gällt; genomträngande

Vertaal Matrix voor schel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dörrklocka bel; schel deurbel; huisbel; schellen
klocka bel; schel systeemklok
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klocka de tijd opnemen; klokken; timen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genomträngande hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend doordringend; indringend; penetrant; schel klinkend; scherp; scherpklinkend
gäll hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend
gällt hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend doordringend; indringend; schel klinkend; scherp; scherpklinkend
skarpt hard; hoog; schel; scherp; schril; snerpend bijdehand; fel; gehaaid; gescherpt; gevat; gewiekst; hanig; kien; messcherp; met een scherp oog; nauwlettend; pienter; pikant; pinnig; puntig; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; scherpklinkend; slim; snedig; snibbig; spits; uitgekookt; uitgeslapen; verlekkerd; vinnig; vlijmend

Verwante woorden van "schel":


Wiktionary: schel


Cross Translation:
FromToVia
schel bitter; kräv acerbe — Qui est d’un goût âpre, se dit d’un vin acide, dur et âpre
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp coupant — Qui couper.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp cuisant — Qui produire une douleur âpre et aiguë.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp; subtil; spirituell findélié, menu, mince ou étroit.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp incisif — Qui couper ou qui est propre à couper.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp mordant — didact|fr Qui mordre.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp perçant — Qui percer, qui pénétrer.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp piquant — Qui piquer.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp pointu — Qui se termine en pointe
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp pénétrant — Qui pénétrer.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp; anmärkningsvärd; märklig; märkvärdig saillant — Qui avancer, qui sortir en dehors.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp; livaktig; livlig vif — Qui est en vie.
schel bitter; skarp âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.
schel amper; egg; gräll; gäll; skarp âpre — Qui, par sa rudesse ou son âcreté, produit une sensation désagréable aux organes du toucher, de l’ouïe ou du goût.