Nederlands
Uitgebreide vertaling voor reflecteren (Nederlands) in het Zweeds
reflecteren:
-
reflecteren (weerspiegelen; terugkaatsen)
-
reflecteren (terugkaatsen; stuiten; weerkaatsen; echoën; terugstoten)
-
reflecteren
Conjugations for reflecteren:
o.t.t.
- reflecteer
- reflecteert
- reflecteert
- reflecteren
- reflecteren
- reflecteren
o.v.t.
- reflecteerde
- reflecteerde
- reflecteerde
- reflecteerden
- reflecteerden
- reflecteerden
v.t.t.
- ben gereflecteerd
- bent gereflecteerd
- is gereflecteerd
- zijn gereflecteerd
- zijn gereflecteerd
- zijn gereflecteerd
v.v.t.
- was gereflecteerd
- was gereflecteerd
- was gereflecteerd
- waren gereflecteerd
- waren gereflecteerd
- waren gereflecteerd
o.t.t.t.
- zal reflecteren
- zult reflecteren
- zal reflecteren
- zullen reflecteren
- zullen reflecteren
- zullen reflecteren
o.v.t.t.
- zou reflecteren
- zou reflecteren
- zou reflecteren
- zouden reflecteren
- zouden reflecteren
- zouden reflecteren
diversen
- reflecteer!
- reflecteert!
- gereflecteerd
- reflecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor reflecteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kasta tillbaka | echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen | teruggooien; terugwerpen |
reflektera | reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen | afspiegelen; weerkaatsen; weerschijnen |
återkasta | echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen; weerspiegelen | weerkaatsen; weerschijnen |
återskalla | echoën; reflecteren; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; weerkaatsen | galmen; met krachtige stem zingen |
återspegla | reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen | afspiegelen; weerkaatsen; weerschijnen |
Wiktionary: reflecteren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• reflecteren | → förjaga | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• reflecteren | → begrunda; besinna; betänka; övertänka | ↔ réfléchir — À trier |