Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- wegzakken:
-
Wiktionary:
- wegzakken → sänka, slå ned, fälla, stämma ned, göra lägre, sjunka, falla, avtaga, böja sig
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wegzakken (Nederlands) in het Zweeds
wegzakken:
-
wegzakken (indommelen; indutten; insluimeren)
-
wegzakken (zakken in)
Conjugations for wegzakken:
o.t.t.
- zak weg
- zakt weg
- zakt weg
- zakken weg
- zakken weg
- zakken weg
o.v.t.
- zakte weg
- zakte weg
- zakte weg
- zakten weg
- zakten weg
- zakten weg
v.t.t.
- ben weggezakt
- bent weggezakt
- is weggezakt
- zijn weggezakt
- zijn weggezakt
- zijn weggezakt
v.v.t.
- was weggezakt
- was weggezakt
- was weggezakt
- waren weggezakt
- waren weggezakt
- waren weggezakt
o.t.t.t.
- zal wegzakken
- zult wegzakken
- zal wegzakken
- zullen wegzakken
- zullen wegzakken
- zullen wegzakken
o.v.t.t.
- zou wegzakken
- zou wegzakken
- zou wegzakken
- zouden wegzakken
- zouden wegzakken
- zouden wegzakken
diversen
- zak weg!
- zakt weg!
- weggezakt
- wegzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
wegzakken
Vertaal Matrix voor wegzakken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gå under | wegzakken | |
sjunka | wegzakken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gå under | afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; omlaag gaan; onder water gaan; ondergaan; vervallen; wegglijden; wegzinken; zinken | |
nicka till | indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken | |
sjunka | afnemen; dalen; declineren; doen zinken; inkrimpen; krimpen; lager worden; minder worden; minderen; naar beneden gaan; naar beneden lopen; neergaan; omlaaggaan; onder water gaan; ondergaan; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen; zinken | |
sjunka undan | wegzakken; zakken in | |
slumra | indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken | dutten; een dutje doen; sluimeren; verborgen aanwezig zijn |