Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spits (Nederlands) in het Zweeds

spits:

spits [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de spits (centrumspits)
    topp; spets
    • topp zelfstandig naamwoord
    • spets [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de spits (spitsuur)
  3. de spits (vleugelspeler; rechtsbuiten; buitenspeler; linksbuiten; flankspeler)
    flygel spelare

spits bijvoeglijk naamwoord

  1. spits (scherp; puntig)
    spetsigt; spetsig
  2. spits (spitsvormig; puntig; toegespitst; spitsig)
    vass; spetsig; vasst
    • vass bijvoeglijk naamwoord
    • spetsig bijvoeglijk naamwoord
    • vasst bijvoeglijk naamwoord
  3. spits (kien; slim; pienter; uitgekookt; bijdehand)
    skarp; skarpt; intensivt; vass; vasst
    • skarp bijvoeglijk naamwoord
    • skarpt bijvoeglijk naamwoord
    • intensivt bijvoeglijk naamwoord
    • vass bijvoeglijk naamwoord
    • vasst bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor spits:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dagens brådaste timmar spits; spitsuur
flygel spelare buitenspeler; flankspeler; linksbuiten; rechtsbuiten; spits; vleugelspeler
spets centrumspits; spits climax; galon; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogtepunt; kant; kantkloswerk; kantwerk; keeshond; omzoming; piek; pointe; snoek; speerpunt; spitshond; top; tres; voorhoede; voorhoedes
topp centrumspits; spits bergspits; bergtop; climax; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogtepunt; kruin; piek; summum; top; topje; toppunt
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
intensivt bijdehand; kien; pienter; slim; spits; uitgekookt acuut; fervent; verlekkerd; vurig
skarp bijdehand; kien; pienter; slim; spits; uitgekookt fel; hanig; heet; messcherp; met een scherp oog; nauwlettend; pikant; pinnig; pittig; puntig; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; scherpklinkend; smaak prikkelend; snibbig; vinnig; vlijmend
skarpt bijdehand; kien; pienter; slim; spits; uitgekookt fel; gehaaid; gescherpt; gevat; gewiekst; hanig; hard; hoog; messcherp; met een scherp oog; nauwlettend; pikant; pinnig; puntig; schel; scherp; scherp gepunt; scherpgerand; scherpklinkend; schril; snedig; snerpend; snibbig; uitgeslapen; verlekkerd; vinnig; vlijmend
spets kanten
spetsig puntig; scherp; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst
spetsigt puntig; scherp; spits fel; hanig; pinnig; puntig; scherp; scherp gepunt; snibbig; vinnig; vlijmend
vass bijdehand; kien; pienter; puntig; slim; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst; uitgekookt gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
vasst bijdehand; kien; pienter; puntig; slim; spits; spitsig; spitsvormig; toegespitst; uitgekookt gehaaid; gevat; gewiekst; messcherp; scherp; snedig; uitgeslapen

Verwante woorden van "spits":


Wiktionary: spits


Cross Translation:
FromToVia
spits central anfallare centre forward — most central of the strikers
spits pik; pigg; spets; udd; egg cusp — sharp point or pointed end
spits spets; klo; led; udd prong — thin, pointed, projecting part
spits rusningstid rush hour — times of day when traffic jams are commonplace, principally due to commuting
spits bergstopp; topp summit — peak, top of mountain
spits spets; topp Spitze — der oberste, schmal zulaufende Teil eines Gegenstandes oder einer Formation
spits forward; anfallare StürmerSport: ein Offensivspieler, dessen Hauptaufgabe darin besteht, Tore zu schießen.
spits ände; ända; slut boutpartie extrême d’une chose.
spits amper; egg; gräll; gäll; skarp pointu — Qui se termine en pointe

spit:

spit [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spit
    ryggskott

Vertaal Matrix voor spit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ryggskott spit

Verwante woorden van "spit":


Wiktionary: spit


Cross Translation:
FromToVia
spit spett spit — a rod on which meat is grilled/broiled

spits vorm van spitsen:

spitsen werkwoord (spits, spitst, spitsde, spitsden, gespitst)

  1. spitsen
    peka; poängtera; spetsa
    • peka werkwoord (pekar, pekade, pekat)
    • poängtera werkwoord (poängterar, poängterade, poängterat)
    • spetsa werkwoord (spetsar, spetsade, spetsat)

Conjugations for spitsen:

o.t.t.
  1. spits
  2. spitst
  3. spitst
  4. spitsen
  5. spitsen
  6. spitsen
o.v.t.
  1. spitsde
  2. spitsde
  3. spitsde
  4. spitsden
  5. spitsden
  6. spitsden
v.t.t.
  1. heb gespitst
  2. hebt gespitst
  3. heeft gespitst
  4. hebben gespitst
  5. hebben gespitst
  6. hebben gespitst
v.v.t.
  1. had gespitst
  2. had gespitst
  3. had gespitst
  4. hadden gespitst
  5. hadden gespitst
  6. hadden gespitst
o.t.t.t.
  1. zal spitsen
  2. zult spitsen
  3. zal spitsen
  4. zullen spitsen
  5. zullen spitsen
  6. zullen spitsen
o.v.t.t.
  1. zou spitsen
  2. zou spitsen
  3. zou spitsen
  4. zouden spitsen
  5. zouden spitsen
  6. zouden spitsen
en verder
  1. ben gespitst
  2. bent gespitst
  3. is gespitst
  4. zijn gespitst
  5. zijn gespitst
  6. zijn gespitst
diversen
  1. spits!
  2. spitst!
  3. gespitst
  4. spitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spitsen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de spitsen (spitsuren)

Vertaal Matrix voor spitsen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de brådaste timmar spitsen; spitsuren
de mest jäktade timmar spitsen; spitsuren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
peka spitsen aanwijzen; wijzen naar
poängtera spitsen accentueren; beklemtonen; benadrukken; betonen
spetsa spitsen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
peka punt

Verwante woorden van "spitsen":