Nederlands
Uitgebreide vertaling voor toucheren (Nederlands) in het Zweeds
toucheren:
-
toucheren
Conjugations for toucheren:
o.t.t.
- toucheer
- toucheert
- toucheert
- toucheren
- toucheren
- toucheren
o.v.t.
- toucheerde
- toucheerde
- toucheerde
- toucheerden
- toucheerden
- toucheerden
v.t.t.
- heb getoucheerd
- hebt getoucheerd
- heeft getoucheerd
- hebben getoucheerd
- hebben getoucheerd
- hebben getoucheerd
v.v.t.
- had getoucheerd
- had getoucheerd
- had getoucheerd
- hadden getoucheerd
- hadden getoucheerd
- hadden getoucheerd
o.t.t.t.
- zal toucheren
- zult toucheren
- zal toucheren
- zullen toucheren
- zullen toucheren
- zullen toucheren
o.v.t.t.
- zou toucheren
- zou toucheren
- zou toucheren
- zouden toucheren
- zouden toucheren
- zouden toucheren
en verder
- ben getoucheerd
- bent getoucheerd
- is getoucheerd
- zijn getoucheerd
- zijn getoucheerd
- zijn getoucheerd
diversen
- toucheer!
- toucheert!
- getoucheerd
- toucherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze