Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schort:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schorten (Nederlands) in het Zweeds

schort:

schort [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schort (voorschoot; sloof; werkschort; schortje)
    förkläde

Vertaal Matrix voor schort:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förkläde schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort overgooier

Verwante woorden van "schort":

  • schortten, schorten

Verwante definities voor "schort":

  1. kledingstuk dat je voorbindt om je kleren te beschermen1
    • doe je een schort voor als je gaat koken?1

Wiktionary: schort


Cross Translation:
FromToVia
schort förkläde apron — clothing


Wiktionary: schorten


Cross Translation:
FromToVia
schorten nedlägga; sluta; ställa in einstellen — etwas (eine Tätigkeit) nicht mehr ausüben
schorten sakna fehlen — nicht vorhanden sein
schorten brista; finnas brister; saknas; fattas hapern — , unpersönlich: an etwas mangeln (in Regel in Bezug auf Fähigkeiten/Fertigkeiten)
schorten förkorta; avkorta; korta kürzen — (transitiv) kürzer machen
schorten minska kürzen — verringern, vermindern
schorten råda brist på; saknas; felas; vara ont om mangeln — (intransitiv) fehlen an; nicht oder ungenügend vorhanden sein