Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Zweeds ->Zoek: guur

Nederlandse en Zweedse zoekresultaten voor: guur

Overzicht

Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...

guur:
- kallt; råkallt; kyligt; frostig; frostigt; råkall
Wiktionary:
- guur → bitter, kräv, amper, egg, gräll, gäll, skarp, subtil, spirituell, anmärkningsvärd, märklig, märkvärdig, livaktig, livlig

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor guur (Nederlands) in het Zweeds

guur:

guur bijvoeglijk naamwoord

guur (kil)
kallt; råkallt; kyligt; frostig; frostigt; råkall
- kallt bijvoeglijk naamwoord
- råkallt bijvoeglijk naamwoord
- kyligt bijvoeglijk naamwoord
- frostig bijvoeglijk naamwoord
- frostigt bijvoeglijk naamwoord
- råkall bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor guur:

Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
frostig	guur; kil
frostigt	guur; kil	bitterkoud; ijskoud; ijzig; steenkoud
kallt	guur; kil	bitterkoud; fris; frisjes; gemoedereerd; hard; hardvochtig; ijskoud; ijzig; koel; koud; kouwelijk; laag van temperatuur; onaandoenlijk; onbarmhartig; ongenadig; steenkoud
kyligt	guur; kil	afstandelijk; doodgemoedereerd; doodkalm; fris; gemoedereerd; hard; hardvochtig; kil; knappend; koel; koeltjes; koud; kouwelijk; onbarmhartig; ongenadig
råkall	guur; kil
råkallt	guur; kil

Verwante woorden van "guur":

guurheid

Wiktionary: guur

Cross Translation:

From	To	Via
• guur	→ bitter; kräv	↔ acerbe — Qui est d’un goût âpre, se dit d’un vin acide, dur et âpre
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ aigre — Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ aigu — Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ coupant — Qui couper.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ cuisant — Qui produire une douleur âpre et aiguë.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp; subtil; spirituell	↔ fin — délié, menu, mince ou étroit.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ incisif — Qui couper ou qui est propre à couper.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ mordant — didact\|fr Qui mordre.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ perçant — Qui percer, qui pénétrer.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ piquant — Qui piquer.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ pointu — Qui se termine en pointe
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ pénétrant — Qui pénétrer.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp; anmärkningsvärd; märklig; märkvärdig	↔ saillant — Qui avancer, qui sortir en dehors.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp; livaktig; livlig	↔ vif — Qui est en vie.
• guur	→ bitter; skarp	↔ âcre — Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.
• guur	→ amper; egg; gräll; gäll; skarp	↔ âpre — Qui, par sa rudesse ou son âcreté, produit une sensation désagréable aux organes du toucher, de l’ouïe ou du goût.