Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. epoch:
  2. epoche:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor epoch (Nederlands) in het Zweeds

epoch:

epoch [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. epoch (tijdperk; periode; epoche; )
    period; ålder
    • period [-en] zelfstandig naamwoord
    • ålder [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor epoch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
period epoch; epoche; era; periode; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak periode; termijn; tijdruimte; tijdsbestek; tijdsduur; tijdsruimte
ålder epoch; epoche; era; periode; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak eeuw; era; honderd jaar; jaartelling; leeftijd; ouderdom; oudheid; tijdrekening

Wiktionary: epoch


Cross Translation:
FromToVia
epoch era; ålder; tid age — particular period of time in history

epoch vorm van epoche:

epoche [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de epoche (tijdperk; periode; epoch; )
    period; ålder
    • period [-en] zelfstandig naamwoord
    • ålder [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor epoche:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
period epoch; epoche; era; periode; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak periode; termijn; tijdruimte; tijdsbestek; tijdsduur; tijdsruimte
ålder epoch; epoche; era; periode; tijdperk; tijdsgewricht; tijdsverloop; tijdvak eeuw; era; honderd jaar; jaartelling; leeftijd; ouderdom; oudheid; tijdrekening

Verwante woorden van "epoche":

  • epochen