Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zak (Nederlands) in het Zweeds
zak:
-
de zak (tasje; tas)
-
de zak (buidel)
-
de zak (scrotum; balzak)
-
de zak (onaangenaam mens)
otrevlig person-
otrevlig person zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor zak:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ficka | broekzak; buidel; zak | |
handväska | tas; tasje; zak | damestas; damestasje; handtas; tasje |
liten väska | tas; tasje; zak | |
otrevlig person | onaangenaam mens; zak | |
skrotum | balzak; scrotum; zak |
Verwante woorden van "zak":
Verwante definities voor "zak":
Wiktionary: zak
zak
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zak | → väska; påse; kasse; säck | ↔ bag — flexible container |
• zak | → ficka | ↔ pocket — bag stitched to an item of clothing |
• zak | → säck | ↔ sack — bag for commodities or items |
• zak | → ficka | ↔ Tasche — Aufbewahrungsort von Gegenständen in der Kleidung, auf- oder eingenäht |
• zak | → skål; stop; så; urna; kista; lår; färja | ↔ bac — Traductions à trier suivant le sens |
• zak | → skål; stop; så; urna; kar | ↔ baquet — Petit cuvier de bois qui a les bords assez bas. |
• zak | → ficka | ↔ poche — région|Sud-Ouest de la France, Saint-Pierre-et-Miquelon sac (souvent plastique comme ceux des supermarchés). |
• zak | → säck | ↔ sac — poche faite de cuir, de toile ou d’étoffe, ouvrir seulement par le haut et qui servir à mettre toutes sortir de choses. |
zakken:
-
zakken (kelderen)
Conjugations for zakken:
o.t.t.
- zak
- zakt
- zakt
- zakken
- zakken
- zakken
o.v.t.
- zakte
- zakte
- zakte
- zakten
- zakten
- zakten
v.t.t.
- ben gezakt
- bent gezakt
- is gezakt
- zijn gezakt
- zijn gezakt
- zijn gezakt
v.v.t.
- was gezakt
- was gezakt
- was gezakt
- waren gezakt
- waren gezakt
- waren gezakt
o.t.t.t.
- zal zakken
- zult zakken
- zal zakken
- zullen zakken
- zullen zakken
- zullen zakken
o.v.t.t.
- zou zakken
- zou zakken
- zou zakken
- zouden zakken
- zouden zakken
- zouden zakken
diversen
- zak!
- zakt!
- gezakt
- zakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de zakken (tassen)
-
de zakken (steekzakken)
Vertaal Matrix voor zakken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fickor | steekzakken; zakken | |
kasta | gesmijt; gooi; handeling van gooien; worp | |
påsar | tassen; zakken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kasta | kelderen; zakken | afsmijten; afwerpen; gooien; keilen; ontdoen; slingeren; smijten; sodemieteren; zich van iets ontdoen |
slänga | kelderen; zakken | eruit werken; keilen; ontdoen; rukken; smijten; sodemieteren; trekken; zich van iets ontdoen |
- | dalen; stralen |