Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- verlies:
- verliezen:
-
Wiktionary:
- verlies → skada, förlust, avbräck
- verliezen → förlora, tappa bort, mista, tappa, bliva av med, varda av med
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor verlies (Nederlands) in het Zweeds
verlies:
-
het verlies (het verliezen)
-
het verlies (afbreuk; schade)
-
het verlies (schade; nadeel)
-
het verlies (overwonnen-worden; nederlaag)
Vertaal Matrix voor verlies:
Wiktionary: verlies
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlies | → skada; förlust; avbräck | ↔ Einbuße — (durch Beschädigung beziehungsweise Zufügung materiellen Schadens) völliges oder teilweises Abhandenkommen, Verlorengehen; das völlige oder teilweise Abhandengekommene, Verlorengegangene |
• verlies | → förlust | ↔ Verlust — die Handlung des Verlierens |
• verlies | → förlust | ↔ Verlust — etwas, das verloren gegangen ist |
• verlies | → förlust | ↔ Verlust — ein Verstorbener oder die Trauer, um einen Verstorbenen |
• verlies | → förlust | ↔ Verlust — Ökonomie: wirtschaftlicher Misserfolg; Gewinneinbußen |
• verlies | → förlust | ↔ perte — Privation de quelque chose de précieux, d’agréable, de commode, qu’on avait. (Sens général). |
• verlies | → förlust | ↔ préjudice — tort ; dommage. |
verliezen:
-
verliezen (kwijt raken)
-
verliezen (verloren gaan; kwijtraken; wegraken; erbij inschieten)
Conjugations for verliezen:
o.t.t.
- verlies
- verliest
- verliest
- verliezen
- verliezen
- verliezen
o.v.t.
- verloor
- verloor
- verloor
- verloren
- verloren
- verloren
v.t.t.
- heb verloren
- hebt verloren
- heeft verloren
- hebben verloren
- hebben verloren
- hebben verloren
v.v.t.
- had verloren
- had verloren
- had verloren
- hadden verloren
- hadden verloren
- hadden verloren
o.t.t.t.
- zal verliezen
- zult verliezen
- zal verliezen
- zullen verliezen
- zullen verliezen
- zullen verliezen
o.v.t.t.
- zou verliezen
- zou verliezen
- zou verliezen
- zouden verliezen
- zouden verliezen
- zouden verliezen
diversen
- verlies!
- verliest!
- verloren
- verliezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de verliezen
Vertaal Matrix voor verliezen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förlora | verliezen | nederlaag; overwonnen-worden; verlies |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förlora | kwijt raken; verliezen | verbeuren; verloren gaan; wegmaken; zoek maken; zoekmaken |
gå vilse | erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken | de weg kwijtraken; teloorgaan; verdwaald zijn; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; zoekraken |
komma bort | erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken | wegkomen; zoekraken |
mista | kwijt raken; verliezen | verbeuren; verloren gaan |
tappa | kwijt raken; verliezen | aftappen; biertappen; bottelen; tappen; verloren gaan |
tappa vägen | erbij inschieten; kwijtraken; verliezen; verloren gaan; wegraken | teloorgaan |
Synoniemen voor "verliezen":
Antoniemen van "verliezen":
Verwante definities voor "verliezen":
Wiktionary: verliezen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verliezen | → förlora; tappa bort; mista; tappa; bliva av med; varda av med | ↔ lose — cause (something) to cease to be in one's possession or capability |
• verliezen | → tappa; förlora | ↔ lose — (transitive) fail to win |
• verliezen | → mista; förlora | ↔ lose — have (somebody of one's kin) die |
• verliezen | → tappa; förlora | ↔ lose — fail to be the winner |
• verliezen | → tappa | ↔ verlieren — etwas irgendwo hinlegen und es später nicht mehr wiederfinden |
• verliezen | → förlora; mista | ↔ perdre — priver de quelque chose qu’on avait, qu’on posséder. |