Nederlands
Uitgebreide vertaling voor optrekken (Nederlands) in het Zweeds
optrekken:
-
optrekken (overeindzetten; oprichten)
-
optrekken (omgaan)
Conjugations for optrekken:
o.t.t.
- trek op
- trekt op
- trekt op
- trekken op
- trekken op
- trekken op
o.v.t.
- trok op
- trok op
- trok op
- trokken op
- trokken op
- trokken op
v.t.t.
- ben opgetrokken
- bent opgetrokken
- is opgetrokken
- zijn opgetrokken
- zijn opgetrokken
- zijn opgetrokken
v.v.t.
- was opgetrokken
- was opgetrokken
- was opgetrokken
- waren opgetrokken
- waren opgetrokken
- waren opgetrokken
o.t.t.t.
- zal optrekken
- zult optrekken
- zal optrekken
- zullen optrekken
- zullen optrekken
- zullen optrekken
o.v.t.t.
- zou optrekken
- zou optrekken
- zou optrekken
- zouden optrekken
- zouden optrekken
- zouden optrekken
diversen
- trek op!
- trekt op!
- opgetrokken
- optrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
optrekken (accelereren; versnellen)
Vertaal Matrix voor optrekken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acceleration | accelereren; optrekken; versnellen | acceleratie; versnelling |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
inrätta | oprichten; optrekken; overeindzetten | reglementeren |
starta | oprichten; optrekken; overeindzetten | aanvangen; beginnen; in werking stellen; initialiseren; initiëren; intreden; inzetten; op gang brengen; op gang komen; opstarten; starten; van start gaan |
umgås med | omgaan; optrekken | |
upprätta | oprichten; optrekken; overeindzetten | |
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
starta | opstarten; start |