Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ploegen (Nederlands) in het Zweeds
ploegen:
Conjugations for ploegen:
o.t.t.
- ploeg
- ploegt
- ploegt
- ploegen
- ploegen
- ploegen
o.v.t.
- ploegde
- ploegde
- ploegde
- ploegden
- ploegden
- ploegden
v.t.t.
- heb geploegd
- hebt geploegd
- heeft geploegd
- hebben geploegd
- hebben geploegd
- hebben geploegd
v.v.t.
- had geploegd
- had geploegd
- had geploegd
- hadden geploegd
- hadden geploegd
- hadden geploegd
o.t.t.t.
- zal ploegen
- zult ploegen
- zal ploegen
- zullen ploegen
- zullen ploegen
- zullen ploegen
o.v.t.t.
- zou ploegen
- zou ploegen
- zou ploegen
- zouden ploegen
- zouden ploegen
- zouden ploegen
diversen
- ploeg!
- ploegt!
- geploegd
- ploegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ploegen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ploga | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
plöja | omgraven; omploegen; omspitten; omwerken; ploegen; spitten | schoffelen; wieden |
Verwante woorden van "ploegen":
Wiktionary: ploegen
ploegen
Cross Translation:
verb
-
land met de ploeg bewerken
- ploegen → plöja
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ploegen | → plöja; ploga | ↔ ear — archaic: to plough |
• ploegen | → plöja | ↔ plough — to use a plough on to prepare for planting |
• ploegen | → plöja; ploga | ↔ plough — to use a plough |
• ploegen | → plöja | ↔ till — to work or cultivate |
• ploegen | → dragga | ↔ labourer — remuer, retourner la terre en formant des sillons avec la charrue, la houe, et autres instruments aratoires. |
ploeg:
-
de ploeg (team; partij)
-
de ploeg (landbouwwerktuig)
jordbruks redskap-
jordbruks redskap zelfstandig naamwoord
-
-
de ploeg (landbouwploeg)
Vertaal Matrix voor ploeg:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
grupp | partij; ploeg; team | aantal personen bijeen; blaaskapel; categorie; classificatie; community; distributiegroep; distributielijst; drom; factie; fanfare; fanfarekorps; gemeente; gezelschap; groep; groep mensen; groepering; harmonie; horde; kapel; kernploeg; klasse; kudde; massa; muziekkorps; schaar; schare; suite; troep; werkgroep |
gäng | partij; ploeg; team | bende; drom; groep jongeren; hoop; horde; massa; menigte; meute; schare; troep |
jordbruks redskap | landbouwwerktuig; ploeg | |
lag | partij; ploeg; team | elf; elftal; equipe; wet |
plog | landbouwploeg; ploeg |
Verwante woorden van "ploeg":
Verwante definities voor "ploeg":
Wiktionary: ploeg
ploeg
Cross Translation:
noun
-
landbouwwerktuig
- ploeg → plog
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ploeg | → manskap; lag | ↔ Mannschaft — Sport: Gruppe von Sportlern im gemeinsamen Wettstreit mit einer anderen Gruppe |
• ploeg | → plog | ↔ Pflug — landwirtschaftliches Gerät zum Auflockern und Wenden des Ackerbodens |
• ploeg | → plog | ↔ plough — device pulled through the ground in order to break it upon into furrows for planting |
• ploeg | → lag; team; stall | ↔ team — group of people |
• ploeg | → plog | ↔ charrue — agri|fr Terme générique par lequel on désigne les différents types d’instruments de labourage qui varier selon les pays, les époques, les techniques et les besoins. |
Computer vertaling door derden: