Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klap (Nederlands) in het Zweeds

klap:

klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klap (harde slag)
    smäll; klapp; slag med öppen hand
  2. de klap (opstopper; peut; stoot)
    stöt; knuff; puff
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • knuff [-en] zelfstandig naamwoord
    • puff [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de klap (geroddel; roddels; roddelpraat; )
    prat; skvaller; snack; pladder
    • prat [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skvaller [-ett] zelfstandig naamwoord
    • snack [-ett] zelfstandig naamwoord
    • pladder [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. de klap (toegebrachte klap; tik; lel; klop; mep)
    slag; knackning
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • knackning [-en] zelfstandig naamwoord
  5. de klap (toegebrachte klap; jens; tik; )
    örfil; slag; klapp
    • örfil [-en] zelfstandig naamwoord
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • klapp [-en] zelfstandig naamwoord
  6. de klap (smak; dreun; knal; kwak)
    krocka; sammanstöta
  7. de klap (oplawaai; opdonder; muilpeer; )
    stöt; duns; slag; knuff; örfil
    • stöt [-en] zelfstandig naamwoord
    • duns [-en] zelfstandig naamwoord
    • slag [-ett] zelfstandig naamwoord
    • knuff [-en] zelfstandig naamwoord
    • örfil [-en] zelfstandig naamwoord
  8. de klap (gepraat; praatje; stof tot gepraat)
    prat
    • prat [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor klap:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
duns hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot bons; pof
klapp dreun; harde slag; jens; klap; knal; lel; mep; tik; toegebrachte klap
knackning klap; klop; lel; mep; tik; toegebrachte klap geklop
knuff hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot buzzer; stuwdruk
krocka dreun; klap; knal; kwak; smak hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
pladder achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels
prat achterklap; geklap; geklep; geklets; gepraat; geroddel; klap; klets; praatje; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; stof tot gepraat babbeltje; gebabbel; gekeuvel; gekout; gepraat; klets; kletspraat; kout; praat; praatje; quatsch
puff klap; opstopper; peut; stoot buzzer; haal; haaltje; trekje; trekje aan een sigaret; vleug
sammanstöta dreun; klap; knal; kwak; smak
skvaller achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels achterklap; gebabbel; gekout; gepraat; geroddel; klets; kletspraat; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; praat; quatsch; roddel; roddelaar; roddelaarster; roddelpraat; smaad; zwartmaken
slag dreun; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot; tik; toegebrachte klap aard; dreun; drevels; duw; duwtje; geklots; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvels; oplawaaien; pets; pol; por; revers; shocks; slag; soort; stempels; stoot; stootje; uithaal; vuistslag; zet
slag med öppen hand harde slag; klap
smäll harde slag; klap bam; explosie; knal; landingsklep; ontploffing; pets; plof; slem
snack achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels
stöt hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; stoot bons; duw; duwtje; geschok; geschud; hobbeling; pof; por; stoot; stootje; stuwdruk; zet
örfil dreun; hengst; jens; klap; knal; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot; tik; toegebrachte klap kaakslag; mep; muilpeer; oorveeg; oorvijg; veeg
- slag
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
stöt botsing

Verwante woorden van "klap":


Synoniemen voor "klap":


Verwante definities voor "klap":

  1. keer dat iemand geslagen wordt1
    • hij gaf een klap in mijn gezicht1
  2. geluid van iets hards dat valt of botst1
    • met een harde klap reed de auto tegen de muur1
  3. groot verdriet1
    • dat de zaak failliet ging was een hele klap voor hem1

Wiktionary: klap


Cross Translation:
FromToVia
klap smäll bang — A sudden percussive noise
klap smäll bang — A strike upon an object causing such a noise
klap smäll bang — An explosion
klap slag stroke — blow
klap hugg; batalj; kamp; slag; slagsmål; strid bataille — guerre|fr combat général entre deux armées.
klap hugg coupimpression que fait un corps sur un autre en le frappant.

klap vorm van klappen:

klappen werkwoord (klap, klapt, klapte, klapten, geklapt)

  1. klappen (praten; spreken; wauwelen; )
    säga; snacka; prata; konversera; tala om; berätta; tala; sladdra; pladdra
    • säga werkwoord (säger, sa, sagt)
    • snacka werkwoord (snackar, snackade, snackat)
    • prata werkwoord (pratar, pratade, pratat)
    • konversera werkwoord (konverserar, konverserade, konverserat)
    • tala om werkwoord (talar om, talade om, talat om)
    • berätta werkwoord (berättar, berättade, berättat)
    • tala werkwoord (talar, talade, talat)
    • sladdra werkwoord
    • pladdra werkwoord (pladdrar, pladdrade, pladdrat)
  2. klappen (applaudisseren)
    applådera; klappa händerna; jubbla
    • applådera werkwoord (applåderar, applåderade, applåderat)
    • klappa händerna werkwoord (klappar händerna, klappade händerna, klappat händerna)
    • jubbla werkwoord (jubblar, jubblade, jubblat)
  3. klappen (exploderen; ontploffen; springen; uit elkaar springen; uit elkaar spatten)
    explodera; splittras; sprängas
    • explodera werkwoord (exploderar, exploderade, exploderat)
    • splittras werkwoord (splittras, splittrades, splittrats)
    • sprängas werkwoord (sprängas, sprängdes, sprängts)

Conjugations for klappen:

o.t.t.
  1. klap
  2. klapt
  3. klapt
  4. klappen
  5. klappen
  6. klappen
o.v.t.
  1. klapte
  2. klapte
  3. klapte
  4. klapten
  5. klapten
  6. klapten
v.t.t.
  1. heb geklapt
  2. hebt geklapt
  3. heeft geklapt
  4. hebben geklapt
  5. hebben geklapt
  6. hebben geklapt
v.v.t.
  1. had geklapt
  2. had geklapt
  3. had geklapt
  4. hadden geklapt
  5. hadden geklapt
  6. hadden geklapt
o.t.t.t.
  1. zal klappen
  2. zult klappen
  3. zal klappen
  4. zullen klappen
  5. zullen klappen
  6. zullen klappen
o.v.t.t.
  1. zou klappen
  2. zou klappen
  3. zou klappen
  4. zouden klappen
  5. zouden klappen
  6. zouden klappen
diversen
  1. klap!
  2. klapt!
  3. geklapt
  4. klappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klappen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het klappen (applaus; applaudiseren; handgeklap; open doekje; ovatie)
    applåd; huurarop; ovation; acklamation

klappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de klappen (knallen; smakken)
    sprickor
  2. de klappen (vuistslagen; handtastelijkheden; opdonders)
    käftsmällar; snytingar

Vertaal Matrix voor klappen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acklamation applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie
applåd applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie kleppen
explodera ploffen
huurarop applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie
käftsmällar handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen
ovation applaudiseren; applaus; handgeklap; klappen; open doekje; ovatie toejuiching
snytingar handtastelijkheden; klappen; opdonders; vuistslagen
sprickor klappen; knallen; smakken barsten; krakken; scheuren; sprongen
tala om bespreken; spreken over
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
applådera applaudisseren; klappen
berätta babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen aan komen zetten; beschrijven; bewust maken; informeren; kennisgeven van; mededelen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; zeggen
explodera exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten
jubbla applaudisseren; klappen jubelen; juichen
klappa händerna applaudisseren; klappen
konversera babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; converseren; kletsen; kouten; kwekken; meeconverseren; meepraten; praten; spreken
pladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bazelen; doorslaan; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen
prata babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen brabbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; keuvelen; kouten; krompraten; kwekken; praten; spreken
sladdra babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen overbrieven; uit de school klappen; verklikken
snacka babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bomen; een boom opzetten; keuvelen; kouten; kwekken; praten
splittras exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten
sprängas exploderen; klappen; ontploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen opwaaien
säga babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen
tala babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen communiceren; converseren; een conversatie hebben; iemand aanspreken; iemand adresseren; iemand toespreken; in contact staan; kouten; kwekken; praten; spreken; spreken tot iemand
tala om babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen bediscussiëren; bepraten; bespreken; doorpraten; doorspreken; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; onderwerp behandelen; praten over; spreken over; vermelden

Verwante woorden van "klappen":


Wiktionary: klappen


Cross Translation:
FromToVia
klappen applådera; klappa applaud — to express approval by clapping
klappen banka; drabba; slå battrefrapper de coups répétés.
klappen knacka; banka; drabba; slå heurterentrer brusquement en contact.

Verwante vertalingen van klap



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor klap (Zweeds) in het Nederlands

klap vorm van klåpa:

klåpa werkwoord (klåper, klåpte, klåppt)

  1. klåpa (förfuska; misslyckas; fumla)
    knoeien; klunzen; klungelen; prutsen; stuntelen
    • knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • klunzen werkwoord (kluns, klunst, klunsde, klunsden, geklunsd)
    • klungelen werkwoord (klungel, klungelt, klungelde, klungelden, geklungeld)
    • prutsen werkwoord (pruts, prutst, prutste, prutsten, geprutst)
    • stuntelen werkwoord (stuntel, stuntelt, stuntelde, stuntelden, gestunteld)
  2. klåpa (fuska; fumla)
    verwarren; haspelen; tot een warboel maken

Conjugations for klåpa:

presens
  1. klåper
  2. klåper
  3. klåper
  4. klåper
  5. klåper
  6. klåper
imperfekt
  1. klåpte
  2. klåpte
  3. klåpte
  4. klåpte
  5. klåpte
  6. klåpte
framtid 1
  1. kommer att klåpa
  2. kommer att klåpa
  3. kommer att klåpa
  4. kommer att klåpa
  5. kommer att klåpa
  6. kommer att klåpa
framtid 2
  1. skall klåpa
  2. skall klåpa
  3. skall klåpa
  4. skall klåpa
  5. skall klåpa
  6. skall klåpa
conditional
  1. skulle klåpa
  2. skulle klåpa
  3. skulle klåpa
  4. skulle klåpa
  5. skulle klåpa
  6. skulle klåpa
perfekt particip
  1. har klåppt
  2. har klåppt
  3. har klåppt
  4. har klåppt
  5. har klåppt
  6. har klåppt
imperfekt particip
  1. hade klåppt
  2. hade klåppt
  3. hade klåppt
  4. hade klåppt
  5. hade klåppt
  6. hade klåppt
blandad
  1. klåp!
  2. klåp!
  3. klåpt
  4. klåpande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor klåpa:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haspelen fumla; fuska; klåpa avsluta; avveckla; hetsa upp; sluta
klungelen fumla; förfuska; klåpa; misslyckas
klunzen fumla; förfuska; klåpa; misslyckas
knoeien fumla; förfuska; klåpa; misslyckas fläcka; gå och driva; knåpa; spilla; traska omkring
prutsen fumla; förfuska; klåpa; misslyckas fuska; göra pannkaka av; klanta till; knåpa; larva omkring; plottra; sabba; schabbla bort; tjafsa
stuntelen fumla; förfuska; klåpa; misslyckas
tot een warboel maken fumla; fuska; klåpa
verwarren fumla; fuska; klåpa göra någon nervös

Wiktionary: klåpa


Cross Translation:
FromToVia
klåpa hoetelen hudeln — (umgangssprachlich), thüringisch-obers., schwäbisch: übereilt und ohne ausreichende Sorgfalt arbeiten, stümperhaft arbeiten, pfuschen