Nederlands

Uitgebreide vertaling voor mot (Nederlands) in het Zweeds

mot:

mot [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de mot (woletend insekt)
    mal
    • mal zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mal mot; woletend insekt

Verwante woorden van "mot":

  • motten, moten, mots, motje, motjes

Wiktionary: mot

mot
noun
  1. een vlinderachtig insect

Cross Translation:
FromToVia
mot nattfjäril; mal moth — insect similar to a butterfly
mot mal; mott MotteEntomologie: Kleinschmetterling mit etwa 1 cm spannenden schmalen Flügeln, deren Raupen unter anderem Wolle, Seide, Pelzwerk und Tapeten befallen



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor mot (Zweeds) in het Nederlands

mot:

mot bijvoeglijk naamwoord

  1. mot
    jegens
    • jegens bijvoeglijk naamwoord
  2. mot
    tegemoet

Vertaal Matrix voor mot:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tegemoet mot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jegens mot

Synoniemen voor "mot":


Wiktionary: mot

mot
preposition
  1. zijdelings aanleunend

Cross Translation:
FromToVia
mot tegen against — in opposition to
mot tegen against — as protection from
mot op at — in the direction of
mot naar for — towards
mot tegen; aan; met to — used after certain adjectives to indicate a relationship
mot naar toward — in the direction of
mot tegen versus — in opposition to
mot met; tegen with — against
mot tegen; in tegenstelling tot; tegenover entgegenmit Dativ (zumeist dem Substantiv vorgestellt): nicht im Einklang zu etwas; zuwider
mot vers; naar; bij; nabij; in de buurt van; omstreeks vers — (term, surtout au pluriel) suite de mots rythmer selon la quantité, l’accentuation, le nombre des syllabes ou le retour de la rime.
mot tegenover vis-à-vis de — En face de
mot jegens vis-à-vis de — Envers quelqu'un ou quelque chose

möt:

möt bijvoeglijk naamwoord

  1. möt (emot)
    anti; tegen
    • anti bijvoeglijk naamwoord
    • tegen bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor möt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anti emot; möt
tegen emot; möt anti; kontra; motsägelsefull; motsägelsefullt

mot vorm van möta:

möta werkwoord (möter, mötte, mött)

  1. möta (upptäcka; hitta)
    vinden; tegenkomen; aantreffen
    • vinden werkwoord (vind, vindt, vond, vonden, gevonden)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
    • aantreffen werkwoord (tref aan, treft aan, trof aan, troffen aan, aangetroffen)
  2. möta (träffa)
    ontmoeten; treffen; tegenkomen
    • ontmoeten werkwoord (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • tegenkomen werkwoord (kom tegen, komt tegen, kwam tegen, kwamen tegen, tegengekomen)
  3. möta (konfrontera)
    confronteren; onder ogen zien
  4. möta (stöta ihop)
    aanvaren
    • aanvaren werkwoord (vaar aan, vaart aan, voer aan, voeren aan, aangevaren)
  5. möta (konfronteras av)
    confronteren; tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen
  6. möta (lära känna; bli bekant med)
    ontmoeten; kennis maken met
    • ontmoeten werkwoord (ontmoet, ontmoette, ontmoetten, ontmoet)
    • kennis maken met werkwoord (maak kennis met, maakt kennis met, maakte kennis met, maakten kennis met, kennis gemaakt met)

Conjugations for möta:

presens
  1. möter
  2. möter
  3. möter
  4. möter
  5. möter
  6. möter
imperfekt
  1. mötte
  2. mötte
  3. mötte
  4. mötte
  5. mötte
  6. mötte
framtid 1
  1. kommer att möta
  2. kommer att möta
  3. kommer att möta
  4. kommer att möta
  5. kommer att möta
  6. kommer att möta
framtid 2
  1. skall möta
  2. skall möta
  3. skall möta
  4. skall möta
  5. skall möta
  6. skall möta
conditional
  1. skulle möta
  2. skulle möta
  3. skulle möta
  4. skulle möta
  5. skulle möta
  6. skulle möta
perfekt particip
  1. har mött
  2. har mött
  3. har mött
  4. har mött
  5. har mött
  6. har mött
imperfekt particip
  1. hade mött
  2. hade mött
  3. hade mött
  4. hade mött
  5. hade mött
  6. hade mött
blandad
  1. möt!
  2. möt!
  3. mötdd
  4. mötande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

möta bijvoeglijk naamwoord

  1. möta
    ontmoet; tegemoetgekomen

Vertaal Matrix voor möta:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen anträffande
treffen möte; sammankomst; träffande
vinden anträffande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantreffen hitta; möta; upptäcka
aanvaren möta; stöta ihop
confronteren konfrontera; konfronteras av; möta
kennis maken met bli bekant med; lära känna; möta
ontmoeten bli bekant med; lära känna; möta; träffa
oog in oog laten komen konfronteras av; möta
tegenkomen hitta; möta; träffa; upptäcka
tegenover elkaar stellen konfronteras av; möta jämföra; jämföra med
treffen möta; träffa avsluta; beröra; influera; påverka; råka; röra; samlas; sluta vid; träffa; träffa varandra; träffas
vinden hitta; möta; upptäcka efterforska; finna; hitta; lära; söka; uppspåra; upptäcka; yppa
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
onder ogen zien konfrontera; möta
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ontmoet möta
tegemoetgekomen möta

Synoniemen voor "möta":


Wiktionary: möta


Cross Translation:
FromToVia
möta treffen encounter — meet (someone) or find (something) unexpectedly
möta samenkomen join — to come together; to meet
möta treffen; afspreken meet — see through arrangement
möta raken meet — converge and touch
möta ophalen abholentransitiv: von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen
möta aantreffen; ontmoeten; tegemoet treden; tegenkomen; treffen; aanboren rencontrertrouver en chemin une personne ou une chose.

Verwante vertalingen van mot