Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beitsen (Nederlands) in het Zweeds
beitsen:
-
beitsen
Conjugations for beitsen:
o.t.t.
- beits
- beitst
- beitst
- beitsen
- beitsen
- beitsen
o.v.t.
- beitste
- beitste
- beitste
- beitsten
- beitsten
- beitsten
v.t.t.
- heb gebeitst
- hebt gebeitst
- heeft gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
v.v.t.
- had gebeitst
- had gebeitst
- had gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
o.t.t.t.
- zal beitsen
- zult beitsen
- zal beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
o.v.t.t.
- zou beitsen
- zou beitsen
- zou beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
diversen
- beits!
- beitst!
- gebeitst
- beitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beitsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fläcka | beitsen | aantasten; bevlekken; bezoedelen; dof maken; een smet werpen op; eer door het slijk halen; kladden; knoeien; morsen; ontluisteren; vlekken |
färga av sig | beitsen |
Verwante woorden van "beitsen":
beitsen vorm van beits:
-
de beits
Vertaal Matrix voor beits:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fläck | beits | moesje; nop; plekje; smet; spat; spatje; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje |
smutsfläck | beits |