Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanmoedigen (Nederlands) in het Zweeds

aanmoedigen:

aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)

  1. aanmoedigen (aanvuren; toejuichen; bezielen)
    uppmuntra
    • uppmuntra werkwoord (uppmuntrar, uppmuntrade, uppmuntrat)
  2. aanmoedigen (iemand motiveren; stimuleren; prikkelen)
    stimulera; motivera någon
    • stimulera werkwoord (stimulerar, stimulerade, stimulerat)
    • motivera någon werkwoord (motiverar någon, motiverade någon, motiverat någon)
  3. aanmoedigen (stimuleren; activeren; opwekken; oppeppen; bezielen)
    aktivera; stimulera
    • aktivera werkwoord (aktiverar, aktiverade, aktiverat)
    • stimulera werkwoord (stimulerar, stimulerade, stimulerat)
  4. aanmoedigen (aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren)
    uppmuntra; främja; stimulera; ingiva mod
    • uppmuntra werkwoord (uppmuntrar, uppmuntrade, uppmuntrat)
    • främja werkwoord (främjar, främjade, främjat)
    • stimulera werkwoord (stimulerar, stimulerade, stimulerat)
    • ingiva mod werkwoord (ingiver mod, ingav mod, ingivit mod)
  5. aanmoedigen

Conjugations for aanmoedigen:

o.t.t.
  1. moedig aan
  2. moedigt aan
  3. moedigt aan
  4. moedigen aan
  5. moedigen aan
  6. moedigen aan
o.v.t.
  1. moedigde aan
  2. moedigde aan
  3. moedigde aan
  4. moedigden aan
  5. moedigden aan
  6. moedigden aan
v.t.t.
  1. heb aangemoedigd
  2. hebt aangemoedigd
  3. heeft aangemoedigd
  4. hebben aangemoedigd
  5. hebben aangemoedigd
  6. hebben aangemoedigd
v.v.t.
  1. had aangemoedigd
  2. had aangemoedigd
  3. had aangemoedigd
  4. hadden aangemoedigd
  5. hadden aangemoedigd
  6. hadden aangemoedigd
o.t.t.t.
  1. zal aanmoedigen
  2. zult aanmoedigen
  3. zal aanmoedigen
  4. zullen aanmoedigen
  5. zullen aanmoedigen
  6. zullen aanmoedigen
o.v.t.t.
  1. zou aanmoedigen
  2. zou aanmoedigen
  3. zou aanmoedigen
  4. zouden aanmoedigen
  5. zouden aanmoedigen
  6. zouden aanmoedigen
diversen
  1. moedig aan!
  2. moedigt aan!
  3. aangemoedigd
  4. aanmoedigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanmoedigen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanmoedigen (aanvuren; stimuleren; toejuichen)
    motivation
  2. aanmoedigen (aansporen; aanzetten; stimuleren; prikkel)
    ansporrande; övertalande

Vertaal Matrix voor aanmoedigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ansporrande aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
motivation aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
stimulera bemoedigingen
uppmuntra bemoedigingen
övertalande aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren troggelarij
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aktivera aanmoedigen; activeren; bezielen; oppeppen; opwekken; stimuleren activeren; inschakelen; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
främja aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen
ingiva mod aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; stimuleren; toemoedigen
motivera någon aanmoedigen; iemand motiveren; prikkelen; stimuleren
stimulera aanmoedigen; aanvuren; activeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; oppeppen; opwekken; prikkelen; stimuleren; toemoedigen aansporen; aanzetten; activeren; animeren; bejubelen; stimuleren; toejuichen; vooruitschoppen
underlätta aanmoedigen stroomlijnen
uppmuntra aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; bezielen; stimuleren; toejuichen; toemoedigen aanzetten tot; bejubelen; bemoedigen; blij maken; geruststellen; iemand begunstigen; instigeren; moed inspreken; motiveren; opbeuren; opfleuren; opmonteren; provoceren; toejuichen; verkwikken; voorschuiven; voortrekken; vrolijker worden
uppmuntra till aanmoedigen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uppmuntra opgekikkerd; opgeknapt
övertalande afdoend; flemerig; flikflooierig; klemmend; overredend; overtuigend; slijmerig; stroperig

Wiktionary: aanmoedigen


Cross Translation:
FromToVia
aanmoedigen uppmuntra encourage — mentally support or motivate
aanmoedigen sporra goad — to encourage or stimulate
aanmoedigen sporra spur — to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive
aanmoedigen inge mod; uppmuntra ermutigen — jemandem zureden, etwas zu tun