Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- slagen:
-
slag:
- art; genre; stil; slag; krig; strid; fältslag; social klass; besvikelse
- Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands: Meer gegevens...
- slagen:
- slå:
-
Wiktionary:
- slå → kloppen, slaan, overwinnen, verslaan, raken, treffen, maaien, afranselen, afrossen, doorroeren, dorsen, houwen, klappen, meppen, omroeren, roeren, aanstoot geven, choqueren, kwetsen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, opvallen, opbloeien, ontplooien
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor slagen (Nederlands) in het Zweeds
slagen:
-
slagen (succes hebben)
Conjugations for slagen:
o.t.t.
- slaag
- slaagt
- slaagt
- slagen
- slagen
- slagen
o.v.t.
- slaagde
- slaagde
- slaagde
- slaagden
- slaagden
- slaagden
v.t.t.
- ben geslaagd
- bent geslaagd
- is geslaagd
- zijn geslaagd
- zijn geslaagd
- zijn geslaagd
v.v.t.
- was geslaagd
- was geslaagd
- was geslaagd
- waren geslaagd
- waren geslaagd
- waren geslaagd
o.t.t.t.
- zal slagen
- zult slagen
- zal slagen
- zullen slagen
- zullen slagen
- zullen slagen
o.v.t.t.
- zou slagen
- zou slagen
- zou slagen
- zouden slagen
- zouden slagen
- zouden slagen
diversen
- slaag!
- slaagt!
- geslaagd
- slagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor slagen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lyckande | gelukken; lukken; slagen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vara framgångsrik | slagen; succes hebben |
Verwante woorden van "slagen":
Antoniemen van "slagen":
Verwante definities voor "slagen":
Wiktionary: slagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slagen | → lyckas | ↔ gelingen — etwas erfolgreich zu Ende bringen |
• slagen | → orka | ↔ schaffen — etwas zu Ende bringen, bestehen, eine Aufgabe bewältigen |
• slagen | → nå; uppnå | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |
• slagen | → lyckas; utfalla; framgång; utföra | ↔ réussir — Avoir une bonne ou une mauvaise issue. |
slag:
-
de slag (soort; ras)
-
de slag (genre; soort; type)
-
de slag (vuistslag; opdonder; dreun; uithaal)
-
de slag (veldslag; strijd)
-
de slag (veldslag)
-
de slag (maatschappelijke klasse; klasse; stand; rang; orde)
social klass-
social klass zelfstandig naamwoord
-
-
de slag (tegenvaller; teleurstelling; fiasco; misrekening; terugslag; flop; sof; misslag)
Vertaal Matrix voor slag:
Verwante woorden van "slag":
Synoniemen voor "slag":
Verwante definities voor "slag":
Wiktionary: slag
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slag | → smäll | ↔ bang — A strike upon an object causing such a noise |
• slag | → slag | ↔ battle — general action, fight, or encounter; a combat |
• slag | → batalj; kamp; slag; slagsmål; strid | ↔ combat — a battle; a fight; a struggle for victory |
• slag | → slag | ↔ hit — blow, punch |
• slag | → slag; drag; hugg | ↔ stroke — single movement with a tool |
• slag | → slag; hugg | ↔ stroke — act of striking with a weapon |
• slag | → slag | ↔ stroke — golf: single act of striking the ball |
• slag | → slag | ↔ stroke — tennis: single act of striking the ball |
• slag | → tag; årtag | ↔ stroke — rowing: movement of an oar or paddle through water |
• slag | → slag | ↔ stroke — thrust of piston |
• slag | → tag; simtag | ↔ stroke — particular style of swimming |
• slag | → sort | ↔ acabit — désuet|fr Décrit la nature, ou la bonne qualité ou mauvaise de certaines choses. |
• slag | → adress | ↔ adresse — indication, désignation, soit du destinataire, soit de la destination où il falloir aller ou envoyer. |
• slag | → hugg; batalj; kamp; slag; slagsmål; strid | ↔ bataille — guerre|fr combat général entre deux armées. |
• slag | → batalj; kamp; slag; slagsmål; strid | ↔ combat — action par laquelle on attaquer et l’on se défendre. |
• slag | → hugg | ↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant. |
• slag | → sort | ↔ espèce — Traductions à trier suivant le sens. |
• slag | → sort | ↔ genre — ensemble d’êtres, ou de choses, caractériser par un ou des traits communs. |
• slag | → rörelse; fart; gång | ↔ mouvement — Transport |
• slag | → fallgrop; försåt | ↔ piège — instrument, machine dissimuler dont on se servir pour prendre des animal, comme les loups, les renards, etc. |
Verwante vertalingen van slagen
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor slagen (Zweeds) in het Nederlands
slagen:
Vertaal Matrix voor slagen:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
geslagen | slagen; slaget |
Synoniemen voor "slagen":
slå:
-
slå (hammra)
-
slå
slaan; een klap geven-
een klap geven werkwoord (geef een klap, geeft een klap, gaf een klap, gaven een klap, een klap gegeven)
-
slå
een opdonder verkopen-
een opdonder verkopen werkwoord (verkoop een opdonder, verkoopt een opdonder, verkocht een opdonder, verkochten een opdonder, een opdonder verkopend)
-
-
slå (frappera)
-
slå (slå hårt; smälla; hamra)
-
slå (hamra; dunka; bulta)
fijnwrijven-
fijnwrijven werkwoord
-
-
slå (träffa; stöta)
-
slå (göra illa; skada; såra)
-
slå (meja; skära)
-
slå (smälla; slå igen; slås igen)
Conjugations for slå:
presens
- slår
- slår
- slår
- slår
- slår
- slår
imperfekt
- slog
- slog
- slog
- slog
- slog
- slog
framtid 1
- kommer att slå
- kommer att slå
- kommer att slå
- kommer att slå
- kommer att slå
- kommer att slå
framtid 2
- skall slå
- skall slå
- skall slå
- skall slå
- skall slå
- skall slå
conditional
- skulle slå
- skulle slå
- skulle slå
- skulle slå
- skulle slå
- skulle slå
perfekt particip
- har slagit
- har slagit
- har slagit
- har slagit
- har slagit
- har slagit
imperfekt particip
- hade slagit
- hade slagit
- hade slagit
- hade slagit
- hade slagit
- hade slagit
blandad
- slå!
- slå!
- slagen
- slåande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor slå:
Synoniemen voor "slå":
Wiktionary: slå
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slå | → kloppen; slaan | ↔ beat — to hit, to knock, to pound, to strike |
• slå | → kloppen | ↔ beat — to strike or pound repeatedly |
• slå | → overwinnen; verslaan | ↔ beat — to win against |
• slå | → raken; slaan; treffen | ↔ hit — to give a blow |
• slå | → maaien | ↔ mow — to cut something down |
• slå | → maaien | ↔ scythe — to cut with a scythe |
• slå | → slaan; treffen | ↔ strike — to hit |
• slå | → slaan | ↔ whack — To hit, slap or strike |
• slå | → maaien | ↔ mähen — transitiv: schnittreifes Getreide, Gras, schnittreife Ölfrüchte oder dergleichen durch das unter [1] beschriebene wegschneiden entfernen |
• slå | → afranselen; afrossen; doorroeren; dorsen; houwen; klappen; kloppen; meppen; omroeren; roeren; slaan | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• slå | → aanstoot geven; choqueren; kwetsen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; klappen; kloppen; slaan; opvallen; houwen; meppen | ↔ heurter — entrer brusquement en contact. |
• slå | → opbloeien; ontplooien | ↔ épanouir — transitif|fr ouvrir, faire ouvrir une fleur. |