Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor laten zien (Nederlands) in het Zweeds

laten zien:

laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)

  1. laten zien (presenteren; tonen; vertonen)
    visa; presentera; förevisa; utställa
    • visa werkwoord (visar, visade, visat)
    • presentera werkwoord (presenterar, presenterade, presenterat)
    • förevisa werkwoord (förevisar, förevisade, förevisat)
    • utställa werkwoord (utställer, utställde, utställt)
  2. laten zien (getuigen van; laten blijken)
    intyga; bevittna; vara vittne till
    • intyga werkwoord (intyger, intygde, intygt)
    • bevittna werkwoord (bevittnar, bevittnade, bevittnat)
    • vara vittne till werkwoord (är vittne till, var vittne till, varit vittne till)
  3. laten zien (presenteren; tonen; voorleggen; offreren; aanbieden)
    visa; sätta fram för visning
    • visa werkwoord (visar, visade, visat)
    • sätta fram för visning werkwoord (sätter fram för visning, satte fram för visning, satt fram för visning)
  4. laten zien (tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen)
    visa; ta fram; producera; frambringa
    • visa werkwoord (visar, visade, visat)
    • ta fram werkwoord (tar fram, tog fram, tagit fram)
    • producera werkwoord (producerar, producerade, producerat)
    • frambringa werkwoord (frambringar, frambringade, frambringat)
  5. laten zien (tevoorschijn brengen)
    visa; visa fram
    • visa werkwoord (visar, visade, visat)
    • visa fram werkwoord (visar fram, visade fram, visat fram)

Conjugations for laten zien:

o.t.t.
  1. laat zien
  2. laat zien
  3. laat zien
  4. laten zien
  5. laten zien
  6. laten zien
o.v.t.
  1. liet zien
  2. liet zien
  3. liet zien
  4. lieten zien
  5. lieten zien
  6. lieten zien
v.t.t.
  1. heb laten zien
  2. hebt laten zien
  3. heeft laten zien
  4. hebben laten zien
  5. hebben laten zien
  6. hebben laten zien
v.v.t.
  1. had laten zien
  2. had laten zien
  3. had laten zien
  4. hadden laten zien
  5. hadden laten zien
  6. hadden laten zien
o.t.t.t.
  1. zal laten zien
  2. zult laten zien
  3. zal laten zien
  4. zullen laten zien
  5. zullen laten zien
  6. zullen laten zien
o.v.t.t.
  1. zou laten zien
  2. zou laten zien
  3. zou laten zien
  4. zouden laten zien
  5. zouden laten zien
  6. zouden laten zien
diversen
  1. laat zien!
  2. laat zien!
  3. laten zien
  4. zien latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

laten zien [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. laten zien (demonstratie)
    visa
    • visa [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor laten zien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevittna getuigenbank
visa demonstratie; laten zien melodie; wijs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevittna getuigen van; laten blijken; laten zien bekijken; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; signaleren; voelen; waarnemen; zien
frambringa laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen aandragen; aanvoeren; doen; fokken; handelen; kweken; naar voren brengen; opfokken; uitrichten; uitvoeren; verrichten
förevisa laten zien; presenteren; tonen; vertonen exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen
intyga getuigen van; laten blijken; laten zien aan elkaar bevestigen; vastmaken
presentera laten zien; presenteren; tonen; vertonen aandragen; aanvoeren; inleiden; openen
producera laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
sätta fram för visning aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen
ta fram laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen naar voren brengen; te voorschijn halen; tevoorschijn halen; voor de dag halen
utställa laten zien; presenteren; tonen; vertonen blootleggen; etaleren; onthullen; ontmaskeren; tentoonstellen; tonen; uitstallen
vara vittne till getuigen van; laten blijken; laten zien
visa aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorleggen betogen; demonstreren; etaleren; exposeren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn halen; tonen; uitbreiden; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; weergeven; wijzen naar
visa fram laten zien; tevoorschijn brengen

Wiktionary: laten zien


Cross Translation:
FromToVia
laten zien uppvisa; utpeka; kora désigner — Traduction à trier
laten zien uppvisa; utpeka indiquermontrer, désigner une personne ou une chose.
laten zien uppvisa montrerfaire voir ; exposer aux regards.

Verwante vertalingen van laten zien