Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ontluiken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontluiken (Nederlands) in het Zweeds

ontluiken:

ontluiken werkwoord (ontluik, ontluikt, ontlook, ontloken, ontloken)

  1. ontluiken (zich ontsluiten; opbloeien)
    öppna sig själv; öppna upp
    • öppna sig själv werkwoord (öppnar sig själv, öppnade sig själv, öppnat sig själv)
    • öppna upp werkwoord (öppnar upp, öppnade upp, öppnat upp)

Conjugations for ontluiken:

o.t.t.
  1. ontluik
  2. ontluikt
  3. ontluikt
  4. ontluiken
  5. ontluiken
  6. ontluiken
o.v.t.
  1. ontlook
  2. ontlook
  3. ontlook
  4. ontloken
  5. ontloken
  6. ontloken
v.t.t.
  1. ben ontloken
  2. bent ontloken
  3. is ontloken
  4. zijn ontloken
  5. zijn ontloken
  6. zijn ontloken
v.v.t.
  1. was ontloken
  2. was ontloken
  3. was ontloken
  4. waren ontloken
  5. waren ontloken
  6. waren ontloken
o.t.t.t.
  1. zal ontluiken
  2. zult ontluiken
  3. zal ontluiken
  4. zullen ontluiken
  5. zullen ontluiken
  6. zullen ontluiken
o.v.t.t.
  1. zou ontluiken
  2. zou ontluiken
  3. zou ontluiken
  4. zouden ontluiken
  5. zouden ontluiken
  6. zouden ontluiken
diversen
  1. ontluik!
  2. ontluikt!
  3. ontloken
  4. ontluikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ontluiken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
öppna upp openduwen; openstoten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
öppna sig själv ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten
öppna upp ontluiken; opbloeien; zich ontsluiten

Wiktionary: ontluiken


Cross Translation:
FromToVia
ontluiken knoppa bud — to form buds
ontluiken utveckla sig; blomma upp entfaltenübertragen: sich entwickeln, sich zeigen