Nederlands

Uitgebreide vertaling voor slecht (Nederlands) in het Zweeds

slecht:

slecht bijvoeglijk naamwoord

  1. slecht (gemeen; vals; min)
    dåligt; dum; otrevlig; dumt; otrevligt
  2. slecht (verrot; vergaan; bedorven; rottig; rot)
    fördärvad; rutten; ruttet; ruttna; fördärva
  3. slecht (met slechte intentie; gemeen; vals; kwaadwillig)
    falsk; elak; lågt; med onda avsikter; falskt; elakt
  4. slecht (inferieur; minderwaardig; zwak; )
    undermåligt; dålig; dåligt
  5. slecht (ontaard; gedegenereerd; bedorven)
    fördärvad; urartad

Vertaal Matrix voor slecht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fördärvad verwildering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fördärva bederven; iets bederven; vergallen; verkankeren; verknoeien; verpesten
ruttna afrotten; bederven; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
elak 7 boosaardig; slecht
ond boosaardig; slecht
skadlig boosaardig; slecht
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dum gemeen; min; slecht; vals achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; gek; hersenloos; idioot; lullig; maf; onbenullig; onbezonnen; onnozel; onverstandig; onzinnig; stompzinnig; stupide; verstandeloos
dumt gemeen; min; slecht; vals achterlijk; afgestompt; breinloos; dom; dwaas; geesteloos; gek; hersenloos; idioot; lullig; maf; onbenullig; onbezonnen; onnozel; onverstandig; onzinnig; stom; stompzinnig; stupide; suf; verstandeloos
dålig arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak aan een ziekte lijdend; achterbaks; banaal; bekaaid; boosaardig; er bekaaid afkomen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; malicieus; pover; schamel; snood; stiekem; verraderlijk; vuig; ziek
dåligt arm; gemeen; inferieur; min; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; vals; zwak aan een ziekte lijdend; achterbaks; banaal; bekaaid; boosaardig; er bekaaid afkomen; geniepig; gluiperig; in het geniep; laag; malicieus; pover; schamel; snood; stiekem; verraderlijk; vuig; ziek
elak gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; liederlijk; onedel; onzedelijk; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus
elakt gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals achterbaks; doortrapt; ellende; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; hatelijk; kwalijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; liederlijk; listig; malheur; moeilijkheden; onedel; ongeluk; onheil; onspoed; onzedelijk; pech; ramp; rampspoed; slinks; sluw; snood; stekelig; stiekem; tegenslag; tegenspoed; terugslag; uitgekookt; verdorven; verregaand zedenloos; vicieus; vijandig
falsk gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals achterbaks; bedriegelijk; doortrapt; geaffecteerd; gefingeerd; gehaaid; gekunsteld; gemaakt; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gewrongen; gezocht; gluiperig; in het geniep; leep; leugenachtig; listig; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onnatuurlijk; onwaar; onwelluidend; slinks; sluw; snood; stiekem; tweetongig; uitgekookt; vals
falskt gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals achterbaks; bedriegelijk; doorelkaar; doortrapt; geaffecteerd; gefingeerd; gehaaid; gekunsteld; gemaakt; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gewrongen; gezocht; gluiperig; in de war; in het geniep; leep; leugenachtig; listig; nagemaakt; niet echt; ondergeschoven; onecht; onheus; onnatuurlijk; onwaar; onwaarachtig; onwelluidend; slinks; sluw; snood; stiekem; ten onrechte; tweetongig; uitgekookt; vals; valselijk
fördärva bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
fördärvad bedorven; gedegenereerd; ontaard; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot ontsierd; vicieus
lågt gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals bedrukt; donker; dubieus; duister; gedrukt; gemeen; glibberig; laag; laag-bij-de-grond; laaghangend; laaghartig; mismoedig; moedeloos; niet hoog; obscuur; onedel; onguur; terneergeslagen; verdacht
med onda avsikter gemeen; kwaadwillig; met slechte intentie; slecht; vals
ond gebelgd; gekwetst; misnoegd; verontwaardigd; verstoord
otrevlig gemeen; min; slecht; vals afstotend; hinderlijk; lastig; lelijk; lelijk uitziend; naar; onaangenaam; onaantrekkelijk; onbehaaglijk; ongelegen; ongezellig; onplezierig; onverkwikkelijk; storend
otrevligt gemeen; min; slecht; vals afstotend; hinderlijk; lastig; lelijk; lelijk uitziend; naar; onaangenaam; onaantrekkelijk; onaardig; ongelegen; onhartelijk; onhebbelijk; onplezierig; onverdraagzaam; onverkwikkelijk; onvriendelijk; onwelwillend; storend
rutten bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
ruttet bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
ruttna bedorven; rot; rottig; slecht; vergaan; verrot
skadlig aantastend; ellende; malheur; moeilijkheden; ongeluk; onheil; onspoed; pech; ramp; rampspoed; schade berokkenend; schadelijk; tegenslag; tegenspoed; terugslag
undermåligt arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak
urartad bedorven; gedegenereerd; ontaard; slecht verbasterd

Verwante woorden van "slecht":


Antoniemen van "slecht":


Verwante definities voor "slecht":

  1. met een verkeerd effect1
    • gebakjes zijn slecht voor de lijn1
  2. moeilijk of bezwaarlijk1
    • ik kan hem slecht laten lopen1
  3. wat minder goed is dan gemiddeld1
    • hij heeft een slechte computer die bijna niets kan1

Wiktionary: slecht


Cross Translation:
FromToVia
slecht dålig bad — not good
slecht ond bad — evil, wicked
slecht elak; ond evil — intending to harm
slecht fel wrong — immoral
slecht fel wrong — improper
slecht an; dålig; ful; illa; ond; slätt; stygg mauvaisdéfavorable ; qui cause une impression défavorable.

slecht vorm van slechten:

slechten werkwoord (slecht, slechtte, slechtten, geslecht)

  1. slechten (kapot maken)
    bryta sönder
    • bryta sönder werkwoord (bryter sönder, bröt sönder, brutit sönder)

Conjugations for slechten:

o.t.t.
  1. slecht
  2. slecht
  3. slecht
  4. slechten
  5. slechten
  6. slechten
o.v.t.
  1. slechtte
  2. slechtte
  3. slechtte
  4. slechtten
  5. slechtten
  6. slechtten
v.t.t.
  1. heb geslecht
  2. hebt geslecht
  3. heeft geslecht
  4. hebben geslecht
  5. hebben geslecht
  6. hebben geslecht
v.v.t.
  1. had geslecht
  2. had geslecht
  3. had geslecht
  4. hadden geslecht
  5. hadden geslecht
  6. hadden geslecht
o.t.t.t.
  1. zal slechten
  2. zult slechten
  3. zal slechten
  4. zullen slechten
  5. zullen slechten
  6. zullen slechten
o.v.t.t.
  1. zou slechten
  2. zou slechten
  3. zou slechten
  4. zouden slechten
  5. zouden slechten
  6. zouden slechten
en verder
  1. ben geslecht
  2. bent geslecht
  3. is geslecht
  4. zijn geslecht
  5. zijn geslecht
  6. zijn geslecht
diversen
  1. slecht!
  2. slechtt!
  3. geslecht
  4. slechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor slechten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bryta sönder kapot maken; slechten afknappen; er vanaf breken

Verwante vertalingen van slecht