Nederlands
Uitgebreide vertaling voor luier (Nederlands) in het Zweeds
luier:
Vertaal Matrix voor luier:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blöja | luier |
Verwante woorden van "luier":
Wiktionary: luier
luier
Cross Translation:
noun
-
vocht absorberend kledingstuk dat wordt gedragen door een incontinente persoon, inz. door een baby
- luier → blöja
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• luier | → blöja | ↔ diaper — absorbent garment worn by a baby, or by someone who is incontinent |
• luier | → blöja | ↔ Windel — körpernah eingesetzter Saugkörper zur Aufnahme von Urin und/oder Kot |
• luier | → blöja | ↔ couche — Linge ou bande absorbante à l’usage des enfants |
luier vorm van lui:
-
lui (werkschuw; traag)
arbetsskygg; arbetsskyggt; trög; trögt; slött-
arbetsskygg bijvoeglijk naamwoord
-
arbetsskyggt bijvoeglijk naamwoord
-
trög bijvoeglijk naamwoord
-
trögt bijvoeglijk naamwoord
-
slött bijvoeglijk naamwoord
-
-
lui (niets doend)
lat; slött; ointresserad; ointresserat-
lat bijvoeglijk naamwoord
-
slött bijvoeglijk naamwoord
-
ointresserad bijvoeglijk naamwoord
-
ointresserat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lui:
Verwante woorden van "lui":
Antoniemen van "lui":
Verwante definities voor "lui":
Wiktionary: lui
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lui | → slö; lat | ↔ lazy — unwilling to work |
• lui | → folk | ↔ people — a body of human beings; a group of two or more persons |
• lui | → folk | ↔ Leute — eine Gruppe von Personen, Menschen meist unbestimmter, aber auch bestimmter Anzahl |
• lui | → folk | ↔ Leute — Kollektivum: die Menschen im Allgemeinen, gewöhnliche Menschen |
luieren:
-
luieren (lanterfanten; lummelen; niksen; rondhangen; nietsdoen)
Conjugations for luieren:
o.t.t.
- luier
- luiert
- luiert
- luieren
- luieren
- luieren
o.v.t.
- luierde
- luierde
- luierde
- luierden
- luierden
- luierden
v.t.t.
- heb geluierd
- hebt geluierd
- heeft geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
- hebben geluierd
v.v.t.
- had geluierd
- had geluierd
- had geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
- hadden geluierd
o.t.t.t.
- zal luieren
- zult luieren
- zal luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
- zullen luieren
o.v.t.t.
- zou luieren
- zou luieren
- zou luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
- zouden luieren
diversen
- luier!
- luiert!
- geluierd
- luierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor luieren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dröna | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen | |
gå och dra | lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen |