Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor impliceren (Nederlands) in het Zweeds
impliceren:
-
impliceren
Conjugations for impliceren:
o.t.t.
- impliceert
- impliceren
o.v.t.
- impliceerde
- impliceerden
v.t.t.
- heeft geïmpliceerd
- hebben geïmpliceerd
v.v.t.
- had geïmpliceerd
- hadden geïmpliceerd
o.t.t.t.
- zal impliceren
- zullen impliceren
o.v.t.t.
- zou impliceren
- zouden impliceren
diversen
- geïmpliceerd
- implicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor impliceren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
antyda | impliceren | doorschijnen |
implicera | impliceren | duiden op; wijzen op |
innebära | impliceren | beduiden |
medföra | impliceren | tot stand brengen; voor elkaar krijgen |
Wiktionary: impliceren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• impliceren | → implicera | ↔ imply — to have as a consequence |
• impliceren | → inveckla; indraga; innefatta; innebära; förutsätta | ↔ impliquer — envelopper, engager, en parlant d’un crime ou de quelque affaire fâcheux. |