Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. coach:
  2. Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. coach:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor coach (Nederlands) in het Zweeds

coach:

coach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de coach (oefenmeester)
    tränare; instruktör; coach; lagledare

Vertaal Matrix voor coach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coach coach; oefenmeester
instruktör coach; oefenmeester docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; meester; oefenmeester; onderwijzer; opleider; pedant; schoolmeester
lagledare coach; oefenmeester ploegleider
tränare coach; oefenmeester instructeur; instructeurs; leermeester; leermeesters; oefenmeester; opleider; trainer

Verwante woorden van "coach":


Wiktionary: coach


Cross Translation:
FromToVia
coach tränare; coach coach — trainer



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor coach (Zweeds) in het Nederlands

coach:

coach [-en] zelfstandig naamwoord

  1. coach (instruktör; tränare; lagledare)
    de coach; de oefenmeester
    • coach [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oefenmeester [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor coach:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coach coach; instruktör; lagledare; tränare
oefenmeester coach; instruktör; lagledare; tränare instruktör; lärare; privatlärare; tränare

Synoniemen voor "coach":


Wiktionary: coach


Cross Translation:
FromToVia
coach trainer; coach coach — trainer