Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. honds:
  2. hond:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor honds (Nederlands) in het Zweeds

honds:

honds bijvoeglijk naamwoord

  1. honds
    hundaktig; hundaktigt

Vertaal Matrix voor honds:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hundaktig honds
hundaktigt honds

Verwante woorden van "honds":

  • hondsheid, hondse, hond

Wiktionary: honds


Cross Translation:
FromToVia
honds ovänlig; snäsig bougon — (familier, fr) Qui a tendance à bougonner.
honds ovänlig; snäsig grognon — Qui grogner. — usage N’a pas de féminin quand il s’applique aux personnes.
honds gensvarig; oartig; oblyg; oförsynt; ohövlig impolipersonne qui n'a aucune politesse.
honds förtretlig; oangenäm; obehaglig; otrevlig; ovänlig; snäsig maussade — D’humeur chagrin ; sombre ; ombrageux ; morose ; renfrogné.
honds ovänlig; snäsig quinteux — Qui est fantasque, qui est sujet à des quintes, à des accès de mauvaise humeur.

hond:

hond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hond (hondje)
    hund
    • hund [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de hond (schoft; klootzak; schobbejak; )
    skithuvud; bastard

Vertaal Matrix voor hond:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bastard eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap
hund hond; hondje reu
skithuvud eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap boerenlul; hork; lummel; oetlul

Verwante woorden van "hond":


Verwante definities voor "hond":

  1. huisdier dat kan blaffen1
    • veel mensen in Nederland hebben een hond1

Wiktionary: hond


Cross Translation:
FromToVia
hond hund; hynda dog — animal
hond hund Hund — dem Menschen verbundenes, wachsames Haustier, in zahlreichen Rassen gezüchtet
hond hund chien — Mammifère carnivore