Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bekwaam (Nederlands) in het Zweeds
bekwaam:
-
bekwaam (capabel; geschikt; competent)
bra; behändighet; kapabelt-
bra bijvoeglijk naamwoord
-
behändighet bijvoeglijk naamwoord
-
kapabelt bijvoeglijk naamwoord
-
-
bekwaam (bedreven; geoefend)
erfarenhet; kunnig; kunnigt-
erfarenhet bijvoeglijk naamwoord
-
kunnig bijvoeglijk naamwoord
-
kunnigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
bekwaam (behendig; handig; vaardig; kundig)
skickligt; händigt; kunnigt; duktig; kunnig; duktigt; fingerfärdig; fingerfärdigt-
skickligt bijvoeglijk naamwoord
-
händigt bijvoeglijk naamwoord
-
kunnigt bijvoeglijk naamwoord
-
duktig bijvoeglijk naamwoord
-
kunnig bijvoeglijk naamwoord
-
duktigt bijvoeglijk naamwoord
-
fingerfärdig bijvoeglijk naamwoord
-
fingerfärdigt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bekwaam:
Verwante woorden van "bekwaam":
Synoniemen voor "bekwaam":
Verwante definities voor "bekwaam":
bekwamen:
Conjugations for bekwamen:
o.t.t.
- bekwaam
- bekwaamt
- bekwaamt
- bekwamen
- bekwamen
- bekwamen
o.v.t.
- bekwaamde
- bekwaamde
- bekwaamde
- bekwaamden
- bekwaamden
- bekwaamden
v.t.t.
- heb bekwaamd
- hebt bekwaamd
- heeft bekwaamd
- hebben bekwaamd
- hebben bekwaamd
- hebben bekwaamd
v.v.t.
- had bekwaamd
- had bekwaamd
- had bekwaamd
- hadden bekwaamd
- hadden bekwaamd
- hadden bekwaamd
o.t.t.t.
- zal bekwamen
- zult bekwamen
- zal bekwamen
- zullen bekwamen
- zullen bekwamen
- zullen bekwamen
o.v.t.t.
- zou bekwamen
- zou bekwamen
- zou bekwamen
- zouden bekwamen
- zouden bekwamen
- zouden bekwamen
diversen
- bekwaam!
- bekwaamt!
- bekwaamd
- bekwamend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bekwamen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
studerande | bekwamen; blokken; leren; studeren | cursiste; keurend bekijken; monsteren; student |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
träna | bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen | africhten; bijbrengen; dier africhten; doceren; dresseren; oefenen; onderrichten; onderwijzen; ontwikkelen; opleiden; scholen; trainen |
öva | bekwamen; coachen; harden; oefenen; trainen | exerceren; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; opleiden; repeteren; scholen; trainen |