Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. samenbrengen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samenbrengen (Nederlands) in het Zweeds

samenbrengen:

samenbrengen werkwoord (breng samen, brengt samen, bracht damen, brachten samen, samengebracht)

  1. samenbrengen (concentreren; bijeenbrengen; bij elkaar brengen)
    samla; förena; samla ihop
    • samla werkwoord (samlar, samlade, samlat)
    • förena werkwoord (förenar, förenade, förenat)
    • samla ihop werkwoord (samlar ihop, samlade ihop, samlat ihop)

Conjugations for samenbrengen:

o.t.t.
  1. breng samen
  2. brengt samen
  3. brengt samen
  4. brengen samen
  5. brengen samen
  6. brengen samen
o.v.t.
  1. bracht samen
  2. bracht samen
  3. bracht damen
  4. brachten samen
  5. brachten samen
  6. brachten samen
v.t.t.
  1. heb samengebracht
  2. hebt samengebracht
  3. heeft samengebracht
  4. hebben samengebracht
  5. hebben samengebracht
  6. hebben samengebracht
v.v.t.
  1. had samengebracht
  2. had samengebracht
  3. had samengebracht
  4. hadden samengebracht
  5. hadden samengebracht
  6. hadden samengebracht
o.t.t.t.
  1. zal samenbrengen
  2. zult samenbrengen
  3. zal samenbrengen
  4. zullen samenbrengen
  5. zullen samenbrengen
  6. zullen samenbrengen
o.v.t.t.
  1. zou samenbrengen
  2. zou samenbrengen
  3. zou samenbrengen
  4. zouden samenbrengen
  5. zouden samenbrengen
  6. zouden samenbrengen
en verder
  1. is samengebracht
  2. zijn samengebracht
diversen
  1. breng samen!
  2. brengt samen!
  3. samengebracht
  4. samenbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor samenbrengen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
samla ihop samenkomen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förena bij elkaar brengen; bijeenbrengen; concentreren; samenbrengen aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; combineren; een combinatie maken; koppelen; onderling verbinden; samenkoppelen; samenvoegen; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
samla bij elkaar brengen; bijeenbrengen; concentreren; samenbrengen afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; bijeen scharrelen; bijeenroepen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; convoceren; cumuleren; erbij komen; inzamelen; meenemen; oogsten; opeenhopen; ophalen; oppikken; oppotten; plukken; samenpakken; samenrapen; samenroepen; samenscholen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
samla ihop bij elkaar brengen; bijeenbrengen; concentreren; samenbrengen accumuleren; bij elkaar vegen; bijeenzamelen; hopen; opeenhopen; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opsnappen; samenscholen; sparen; vergaren; verzamelen

Wiktionary: samenbrengen


Cross Translation:
FromToVia
samenbrengen para ihop; para; sammankoppla; para sig accouplerjoindre deux choses ensemble.
samenbrengen ansluta; bifoga joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.